(terugslag) noemt men de gelijkenis van dieren met voorouders, terwijl belangrijke verschillen bestaan met de ouders. Het is een ouderwets begrip; de feiten worden door de genetica verklaard (z huisdieren, fokkerij).
Bij planten heeft men jeugdvormen gevonden, die door de biogenetische grondwet van Haeckel kunnen worden verklaard. Zo vormt een jonge loot van de Berberis bladeren, terwijl die later tot bladdoorns worden vervormd. Sommige acacia’s bezitten in volwassen toestand verbrede bladstelen zonder bladschijf (zgn. phyllodiën), terwijl de jonge plant volkomen bladeren bezit. Coniferen met schubben in plaats van naalden (Cupressus, Thuja, Juniperus-soorten) vertonen kiemplanten, die met naalden beginnen, de zgn. Retinospora-vorm. Het typische klimopblad is een jeugdvorm, herinnerend aan de blad vorm van andere Araliaceeën, en het definitieve blad van de klimop is enkelvoudig en gaafrandig. Cactus-soorten, die volwassen geen bladeren meer bezitten, vertonen ze veelal nog wel bij de kiemplanten.
Bij de gaspeldoorn (Ulex europaeus) zijn alle bladeren tot dorens vervormd, maar de kiemplanten hebben typische Papilionaceeën-blaadjes. In al deze gevallen spreekt men van jeugd-atavisme, ook wel van phylogenetisch atavisme, en men schrijft het optreden ervan aan de snelle ontwikkeling toe, die aan het jeugdstadium eigen is en de definitieve vorm nog niet tot stand laat komen. Hiernevens wordt dan nog een vorm van atavisme onderscheiden, die zich pas op latere leeftijd voordoet op elke willekeurige plaats van het plantenlichaam, het zgn. physiologische atavisme. Zo kan een bruine beuk plotseling weer een groene tak voortbrengen, een laciniate variëteit, d.w.z. een variëteit met abnormaal diep ingesneden bladeren, een tak met normale bladeren, de witte variëteit van Ribes sanguineum plotseling weer een roodbloeiend takje. De oorzaak van dit verschijnsel schuilt zeker in de mogelijkheid van vegetatieve mutabiliteit, van een degressieve mutatie in de zin van Hugo de Vries. Teratologische veranderingen (z monstruositeiten) bij spruiten, bladeren en bloemen kunnen veelal ook als atavisme worden begrepen.
Lit.: K. Goebel, Ueber die Jugendzustände der Pflanzen, Flora 72 (1889); L. Diels, Jugendformen und Blütenreife im Pflanzenreiche (1906); Hugo de Vries, Soorten en variëteiten, hun ontstaan door mutatie (1904).