heet in Nederland de wet van 4 Mei 1923, Stbl. 182, houdende bepalingen tot bevordering van de vreedzame bijlegging van geschillen over arbeidsaangelegenheden en tot het voorkomen van zodanige geschillen. Zij is uitvloeisel van de gedachte, dat partijen in arbeidsgeschillen in beginsel volkomen vrij zijn haar strijd binnen de wettelijke grenzen uit te vechten, doch dat een ambtelijk orgaan dient ingesteld voor het onderzoek naar en het doen van pogingen tot bijlegging van arbeidsgeschillen, zulks met opneming in dit stelsel van arbitrage.
De wet verdeelt het Rijk in 4 districten:
1. Friesland, Groningen en Drente;
2. Noord-Holland;
3. Zuid-Holland, Utrecht, Overijsel en Gelderland benoorden de Waal;
4. Limburg, Noord-Brabant, Zeeland en Gelderland bezuiden de Waal,
in elk waarvan een Rijksbemiddelaar werkzaam zou zijn ter bevordering van vreedzame bijlegging of voorkoming van arbeidsgeschillen. Deze regionale regeling van de bevoegdheid der Rijksbemiddelaars is opgeheven ingevolge het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen-1945 (Besluit van 5 Oct. 1945, Stbl. F 214); met ingang van 15 Oct. 1945 werd aan de regionale Rijksbemiddelaars ontslag verleend en is een nieuw college van Rijksbemiddelaars ingesteld, met een taakverdeling naar bedrijfstakken.
De Burgemeester doet den betrokken Rijksbemiddelaar ten spoedigste opgaaf van elk geschil in zijn gemeente, dat tot staking of uitsluiting aanleiding dreigt te geven of heeft gegeven en waarbij ten minste 50 arbeiders betrokken zijn; ook werkgevers of arbeiders of bestuurders van hun vakverenigingen kunnen voor zulk een geschil (ook al zijn er minder arbeiders bij betrokken) zijn tussenkomst inroepen. Acht de Rijksbemiddelaar het geschil van genoegzaam gewicht voor zijn tussenkomst, dan kan hij de bij dat geschil betrokkenen tot het geven van inlichtingen voor zich doen verschijnen. Hij kan partijen in overweging geven de tussenkomst in te roepen van een bemiddelingsraad, door hem te vormen, of van een bijzonderen bemiddelaar, door hem aan te wijzen; hij kan ook zelf, op verzoek van partijen, als zodanig optreden. Ook kan hij partijen in overweging geven het geschil aan de uitspraak van een scheidsgerecht te onderwerpen. Geen geschil kan aan de beslissing van een scheidsgerecht worden onderworpen, indien partijen zich niet schriftelijk bij de akte van compromis ten genoegen van den Rijksbemiddelaar verbinden de beslissing van het scheidsgerecht na te leven. In bepaalde gevallen kan de minister van Economische Zaken en Arbeid (thans de minister van Sociale Zaken) de uitspraak vernietigen of herziening ervan gelasten.
Verder bevat de wet een paragraaf over onderzoek (enquête). Wanneer een geschil, waarbij het algemeen belang in ernstige mate is betrokken, tot staking of uitsluiting dreigt te leiden of heeft geleid, daarbij ten minste 300 arbeiders zijn betrokken en de bemiddeling of arbitrage niet tot vereffening van het geschil heeft geleid, kan de minister een commissie benoemen, ten einde nopens dat geschil zodanige enquête in te stellen. Deze strekt zich uit over de oorzaken van het geschil en over de vraag welke van de daarbij betrokken partijen in hoofdzaak verantwoordelijk is voor het ontstaan of het voortduren van het geschil en in hoeverre de eisen van de ene of de andere partij redelijkerwijze voor inwilliging vatbaar zijn. De minister kan de conclusie van het verslag der commissie openbaar maken, geheel of gedeeltelijk, na overleg met de bij het geschil betrokken organisaties van werkgevers en arbeiders of bij ontstentenis van deze met belanghebbenden.
Ter voorkoming van geschillen kan de Rijksbemiddelaar op verzoek van werkgevers en arbeiders dezen bijstaan bij het treffen van overeenkomsten, op de arbeid betrekking hebbende, voor zover deze een goede verhouding tussen patroons en werklieden kunnen bevorderen en storingen in de arbeid voorkomen. Over de resultaten van de werking der wet wordt over het algemeen gunstig geoordeeld.
In de loop van 1937 hebben de Rijksbemiddelaars kennis genomen van 173 dreigende of reeds uitgebroken arbeidsgeschillen. In 9 gevallen ontvingen zij op grond van art. 3 van de wet bericht van een burgemeester, dat in zijn gemeente een staking of uitsluiting was ontstaan of dreigde te ontstaan. In 78 gevallen namen zij van het conflict kennis uit de dagbladen. In 5 gevallen nam de Rijksbemiddelaar kennis van een geschil door mededeling van werkgeverszijde, in 33 gevallen door mededeling van werknemerszijde, in 2 gevallen door mededeling van werkgevers- en werknemerszijde en in 1 geval door mededeling van den Regerings-commissaris voor de steunverlening aan de fabrieksturf. In 51 gevallen hebben de betrokken Rijksbemiddelaars met partijen geconfereerd. In enkele gevallen heeft de Rijksbemiddelaar zich bepaald tot het aanwijzen van een arbiter. Bovendien werd in 45 gevallen door den minister van Landbouw en Visserij resp. van Economische Zaken aan den Rijksbemiddelaar advies gevraagd i.z. het al of niet opleggen van verplichte arbitrage.
Als gevolg van het stakingsverbod gedurende de Duitse bezetting verviel tijdelijk de taak der Rijksbemiddelaars krachtens de Arbeidsgeschillenwet. Ook na de bevrijding van Nederland bleven zij tevens andere opdrachten vervullen dan het bemiddelen in arbeidsgeschillen en hun taak bestaat thans grotendeels uit het bindend vaststellen van lonen en andere arbeidsvoorwaarden, waardoor het oorspronkelijke stelsel van de Arbeidsgeschillenwet belangrijk is gewijzigd (z Rijksbemiddelaar, arbeidscontract, verbindendverklaring).
PROF. MR A. N. MOLENAAR
Lit.: z arbeidsgeschil, en voorts: B. M. Vos, Arbeidsgeschillenwet 1923 (Alphen a. d. Rijn 1924); A. C. Josephus Jitta, De practijk van de Arbeidsgeschillenwet (’s-Gravenhage 1929).