Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ARBITRAGE

betekenis & definitie

(1 burgerlijke rechtspleging) noemt men een bepaalde, wettelijk mogelijk gemaakte rechtspleging door particuliere, niet door de Overheid daartoe aangestelde rechters, wier bevoegdheid berust op een overeenkomst tussen partijen en die scheidslieden (of scheidsmannen) of arbiters worden genoemd.

NEDERLAND

In Nederland wordt zij geregeld in de artt. 620-657 W.v.B.R.; deze regeling steunt op art. 163 G.W. De hoofdregel is, dat slechts geschillen omtrent de rechten, waarover iemand de vrije beschikking heeft, aan de uitspraak van scheidsmannen kunnen worden onderworpen. Daarbuiten vallen geschillen over de staat van een persoon, over staatkundige rechten e.d.; in het algemeen, zegt de wet, „geschillen, waarover de wet geen dading toelaat”; terwijl zij nog uitdrukkelijk uitsluit geschillen ter zake van giften en legaten tot levensonderhoud, huisvesting of kleding, van scheidingen tussen echtgenoten, hetzij van echt, hetzij van tafel en bed, hetzij van goederen. Ook subjectief is de mogelijkheid tot arbitreren aan zekere beperkingen onderworpen.

De bevoegdheid van scheidslieden moet steeds steunen op een afspraak, die er toe strekt het geschil door arbitrage beslecht te krijgen. Is het geschil reeds gerezen vóór de afspraak, dan moet er op straffe van nietigheid een schriftelijke „acte van compromis” worden opgemaakt en door de partij en getekend, die het geschil, de voornamen, namen en woonplaatsen van de partijen, en de namen en woonplaatsen der scheidsmannen bevat. Een afspraak, die strekt tot arbitrale berechting van toekomstige geschillen, is aan deze formaliteiten niet onderworpen. Zijn dan de scheidslieden te voren niet aangewezen, dan kan er later bij het ontstaan van een geschil onenigheid rijzen over hun keus; in dit geval benoemt de rechter hen op verzoek der meest gerede partij. Een afspraak tot arbitrale berechting van toekomstige geschillen noemt men een „compromissoir beding”; zulk een beding komt in tal van handelsovereenkomsten voor en het verwijst vaak naar een vast scheidsgerecht, door belanghebbenden bij een bepaalde tak van bedrijf ingesteld.

Terwijl het proces voor den overheidsrechter gevoerd moet worden volgens bepaalde, vaste regelen, die voor het merendeel te vinden zijn in het W.v.B.R., wordt het scheidsrechterlijk geding gevoerd volgens de regelen, die partijen zelf ervoor opstellen, en anders zo, als scheidsmannen het bepalen (op enkele uitzonderingen na).

Scheidslieden beoordelen het aan hen onderworpen geschil volgens dezelfde rechtsregelen als de overheidsrechter, behalve wanneer partijen hun de bevoegdheid hebben toegekend te oordelen „als goede mannen naar billijkheid”. Deze toekenning echter wordt nagenoeg steeds in de opdracht aan scheidsmannen opgenomen. Over haar juiste betekenis bestaat enig verschil van mening; doch naar de overheersende opvatting is zij van zeer weinig gewicht; volgens enkelen mist zij zelfs elk belang.

Scheidslieden geven hun oordeel te kennen bij een uitspraak, die de voornamen, namen en woonplaatsen van partijen moet inhouden, alsmede de slotsom der wederzijdse beweringen, de beweegredenen en de beslissing; zij moet uit de plaats, waar zij is gewezen, zijn gedagtekend en door ieder der scheidsmannen zijn getekend. Het oorspronkelijke ervan, de minuut, moet daarop binnen acht dagen worden neergelegd op de rechtbankgriffie in het arrondissement, waar zij is gevallen, te zanten met de akte der benoeming van scheidslieden of een authentiek afschrift hiervan. De scheidsrechterlijke uitspraak krijgt daarop gelijke bindende en executoriale kracht als een vonnis van den overheidsrechter door een bevelschrift, dat gesteld wordt op de minuut door den president der rechtbank, die zijn executoirverklaring geeft zonder onderzoek van het geschil.

Een scheidsrechterlijke beslissing is nimmer vatbaar voor verzet of cassatie; hoger beroep is alleen mogelijk, wanneer de bevoegdheid er toe in de arbitrale overeenkomst wordt voorbehouden. Request-civiel is uitgesloten, doch van den overheidsrechter kan vernietiging worden gevraagd in een aantal gevallen, die van soortgelijke aard zijn als die, welke ten aanzien van beslissingen van den overheidsrechter aanleiding geven tot instelling van request-civiel, als bijv. wanneer de beslissing berust op ontdekt bedrog of arglist, in de procedure gepleegd, indien zij tegenstrijdige bepalingen inhoudt, enz. Daarnaast kan haar nietigheid ook steeds worden ingeroepen wanneer haar grondslag, de arbitrale afspraak, ontbreekt, omdat zij dan in werkelijkheid geen arbitrale uitspraak is. Of derdenverzet mogelijk is, is betwist.

Somtijds sluiten partijen een overeenkomst ter berechting van haar geschil door een neutrale derde zonder dat zij de schepping van een arbitrale uitspraak beogen, hoewel dit wel mogelijk zou zijn geweest; of wel zij doen desgelijks met betrekking tot een onderwerp, waarover zij wel vrijelijk kunnen beschikken, terwijl zij er geen arbitrale beslissing over kunnen uitlokken wegens de aard ervan of haar persoonlijk onvermogen tot het aangaan van een arbitrale afspraak. De beslissing, die zulk een derde dan geeft, noemt men een „bindend advies”. Zij kan niet executoir worden verklaard gelijk een arbitrale uitspraak en de rechterlijke controle er over is een grotere. Over bindende adviezen zie R. P. Cleveringa in W. van Rossem’s verklaring van Het Nederlandsche Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering II, 3de druk, aant. 3 op art. 621.

Arbitrale regelingen als de Nederlandse komen in verschillende, doch min of meer overeenkomstige vormen in alle moderne rechtstelsels voor. Nochtans ondervond menigmaal het compromissoire beding gemis aan erkenning. Ten einde hieruit voortspruitende moeilijkheden te ondervangen is op 24 Sept. 1923 te Genève een protocol opgemaakt tot geldigverklaring van arbitrale overeenkomsten, hetwelk getekend is door schier alle landen van enig gewicht, waaronder evenwel Amerika ontbreekt. In aansluiting hierop is op 7 Juni 1928 te Genève een verdrag tot stand gekomen nopens de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken, waartoe evenzeer een groot aantal landen is toegetreden. Nederland trad tot beide internationale overeenkomsten toe; mede ten behoeve der overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk. Met België bestaat een bijzondere regeling in art. 15 van het verdrag van 28 Mrt 1925.

Het gebruik van arbitrage is vooral in de laatste decenniën sterk toegenomen en heeft in 1919 zelfs aanleiding gegeven tot het ontstaan van een maandblad Arbitrale rechtspraak. Men kent haar verschillende voordelen toe boven de overheidsrechtspraak; zij maakt het mogelijk rechters te kiezen, die beter technisch geschoold zijn of grotere handelskennis hebben; zij is minder formeel; zij werkt sneller; zij geeft de billijkheid betere kansen; zij zou goedkoper zijn. Hierbij schuilt veel overdrijving en eenzijdige visie, terwijl ook menig arbitraal nadeel aan de dag is getreden. Grotere technische en commerciële deskundigheid bijv. bleek menigmaal een geringere onbevangenheid als keerzijde te hebben en lange duur en hoge kosten zijn ook menig arbitraal geding niet vreemd. De grotere aanpassingsmogelijkheid aan de omstandigheden van het proces is een voordeel, dat zij weer dreigt te verliezen, wanneer het komt tot grote, vaste scheidsgerechten. Haar toepassing berust ook vaak op sleur en een soort onberedeneerde voorkeur; men voelt zich er soms gemoedelijker bij, zodat de rechtsstrijd minder wrevel nalaat. Een zeer nuttig richtsnoer voor niet-juristen, die tot arbitrale rechtspraak worden geroepen, hetwelk hen kan behoeden voor fouten, die soms tot ware arbitrale drama’s uitgroeien, is het boek van den Rotterdamsen advocaat mr W. Nolen, die veel heeft gedaan om de arbitrage te verbreiden en in goede banen te leiden, Handleiding voor arbiters. Voor uitvoeriger beschouwingen en opgaven van rechtspraak en literatuur raadplege men de bovengenoemde verklaring van Het Nederlandsche W.v.B.R., II, blz. 237-379.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

BELGIË

De arbitrage wordt in België geregeld door de artt. 1003-1028 van het W.v.B.R. De procedure ervan neemt een aanvang met het compromis tussen beide partijen, waarbij ze afzien van de gewone jurisdictie die door de wet ingesteld is en zich verbinden de beslissing na te leven die zal geveld worden door een of meer arbiters*, door hen aangeduid om de geschillen te beslechten die ze zullen voorleggen. Het compromis zelve is een zuiver contract, en alle voorwaarden tot geldigheid van de contracten zijn hier ook van toepassing. Een compromis mag in principe omtrent elk voorwerp gesloten worden en over alle rechten waarover men de vrije beschikking heeft; echter verbiedt de wetgever in art. 1004 zulks te doen omtrent onderhoudsgelden, echtscheidingen, betwistingen van staat of omtrent betwistingen die dienen meegedeeld te worden aan het Openbaar Ministerie, opdat dit daarin advies zou geven.

De vorm waarin het compromis mag gesloten worden is:

1. een proces-verbaal voor de verkozen arbiters;
2. een akte voor notarissen verleden;
3. onder privaat handtekenen, d.w.z. bij onderhandse akte.

Het compromis moet aanduiden, op straf van nietigheid, welke de punten zijn die het voorwerp uitmaken van de arbitrage, en de namen van de personen meedelen die als arbiters zullen optreden.

Voor zoverre het tegendeel niet in het compromis voorzien werd, is er beroep tegen de beslissing van de arbiters mogelijk. De termijnen van dit verbaal zijn die van het gemeen recht. De wet bepaalt de verschillende gevallen waarin het compromis een einde neemt; zo onder meer gebeurt het na verloop van de bepaalde termijn, die, bij ontstentenis van bepaling, drie maanden bedraagt.

Het oordeel, dat door de arbiters met meerderheid van stemmen geveld wordt, valt onder dezelfde formaliteiten als de vonnissen van gewoon recht. De minuut van het vonnis moet door een van de rechters neergelegd worden ter griffie van de rechtbank binnen de drie dagen. De uitvoering ervan kan slechts bekomen worden bij bevelschrift van den voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, in wiens rechtsgebied het werd uitgesproken. Het is de rechtbank die het bevelschrift geeft, welke kennis neemt van de uitvoering ervan. Opgemerkt moet worden, dat, al hebben de scheidsrechterlijke uitspraken volledige kracht tussen partijen, ze toch in genen dele aan derden kunnen tegengeworpen worden.

PROF. DR A. KLUYSKENS

(2 volkenrecht) is een der middelen tot vreedzame beslechting van geschillen tussen staten. Men verstaat eronder de bindende regeling van een geschil tussen staten door personen of organen, gekozen door de partijen. Deze regeling is vervat in een uitspraak, waaraan partijen zich bij voorbaat hebben onderworpen.

Reeds bij de oude Grieken heeft de volkenrechtelijke arbitrage bestaan. De Romeinen hebben hun geschillen met vreemde volken nooit tot een onderwerp van arbitrage gemaakt. Wel hanteerden zij de scheidsrechtspraak als middel om als arbiters in geschillen tussen andere volken voor Rome gunstige beslissingen te nemen. In de middeleeuwen zien wij, onder invloed van het Christendom, de volkenrechtelijke arbitrage zich sterk ontwikkelen. Hier spelen vnl. enerzijds christelijk-humanistische beginselen, aan de andere kant de wens der kerkelijke overheid de eenheid onder de Christelijke vorsten te bewaren, een rol. In de tijd van de 12de tot de 15de eeuw maakten de vorsten zeer veel gebruik van het middel van scheidsrechtspraak om hun geschillen te beslechten.

Het is evenwel niet altijd gemakkelijk de scheidsrechterlijke uitspraken uit dit tijdvak te onderscheiden van daden van mediatie of bemiddeling (z verzoening), welker uiterlijk ze in vele gevallen hadden, van de uitoefening van de opperheerschappij van den landsheer of van de geestelijke macht van den paus, dan wel van beslissingen van vorstelijke familieraden. Als scheidsrechter in geschillen tussen staten vindt men in dit tijdperk de keizers en de andere landsheren, de pausen, vorsten, ridders en andere min of meer particuliere personen, als ook colleges, als de rechtsgeleerde faculteiten van universiteiten (Padua, Bologna, Perugia) of rechterlijke colleges.

Ook in de Nederlanden, omvattende het huidige gebied van Nederland en België, heeft de scheidsrechtspraak in de middeleeuwen een grote vlucht genomen. In meer dan 250 gevallen — de eerste daarvan daterende uit het midden der 12de eeuw — onderwierpen de landsheren en bisschoppen van de Noordnederlandse gewesten Holland en Zeeland, Utrecht en Gelre tot zelfs hun hoogste belangen, als het maken van vrede, gebiedsafstand, dynastieke belangen van de eerste orde, voorts de betering van inbreuken op en de uitlegging van verdragen of hun bestaande of toekomstige geschillen, aan scheidsrechterlijke beslissingen of traden zij in geschillen van andere vorsten als arbiter op. Na de middeleeuwen verminderde het belang der internationale arbitrage aanmerkelijk ten gevolge van de ontwikkeling der souvereiniteitsidee. Toch heeft de Republiek der Verenigde Nederlanden gedurende haar bestaan nog 55 maal een verplichting tot scheidsrechterlijke uitspraak op zich genomen.

In 1794 begon een nieuw tijdperk voor de internationale arbitrage. Stond tot dusverre het diplomatieke karakter ervan op de voorgrond, thans gaat geleidelijk in de uitspraak het recht de hoofdrol spelen. De instelling van gemengde commissies om geschillen tussen de V.S. en Groot-Brittannië te beslechten, in een op 19 Nov. 1794 gesloten verdrag, dat dit zeer duidelijk beoogt, kan daarom als het begin van de ontwikkeling der moderne internationale scheidsrechtspraak worden beschouwd. Het verdrag' gaf regelingen voor de twistpunten, welke sedert het vredesverdrag van Versailles (1783), dat een einde maakte aan de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog, tussen de jonge republiek en Engeland waren blijven bestaan, alsmede voor die, welke gerezen waren ten gevolge van de maatregelen, door Engeland genomen om de handel met het révolutionnaire Frankrijk, waarmede het in oorlog was, te belemmeren. Dit verdrag, bekend als Jay-verdrag (naar den chief justice John Jay, die de V.S. bij de onderhandelingen vertegenwoordigde), bepaalde o.a., dat geschilpunten tussen beide staten door scheidsgerechten zouden worden beslecht. Er werden drie scheidsgerechten ingesteld: één voor de vaststelling der grens tussen de V.S. en het Britse gebied; één om te beslissen over de schadeloosstelling van Britse onderdanen, wier vorderingen door Amerikaanse Staten waren geconfisqueerd, de zgn. „confiscated debts”; één om uitspraak te doen over Britse vorderingen wegens het niet in acht nemen van de neutraliteit van de kant van de V.S. en over vorderingen van Amerikaanse burgers tegen Engeland wegens het als contrabande in beslag nemen van schepen en waren.

Deze laatste twee scheidsgerechten gaven in hun beslissingen belangrijke rechtsoverwegingen. Zij stelden o.a. de regel op, dat een regering voor van haar kant gepleegde inbreuken op de onzijdigheid schadeloosstelling heeft te geven. Deze grondstelling heeft voor de verdere ontwikkeling van de rechten en verplichtingen der onzijdigen in oorlogstijd grote betekenis gehad (zie bijv. het Alabama-geschil).

In de 19de eeuw werd internationale arbitrage steeds meer gebruikelijk, vooral in de laatste decennia. De grondslag werd gelegd voor institutionele arbitrage met generale clausule, d.i. de algemene regeling tot scheidsrechterlijke beslechting van alle toekomstige geschillen tussen de verdragsluitende partijen. Veel talrijker is het aantal verdragen, waarin een bijzondere compromissoire clausule was opgenomen, d.i. een bepaling waarbij partijen zich verbinden, bepaalde in het verdrag aangeduide categorieën van toekomstige geschillen, aan arbitrage te onderwerpen. Deze ontwikkeling begon in Zuid-Amerika. De Europese staten volgden dit voorbeeld slechts aarzelend, uit vrees, hun souvereiniteit te zeer te beperken. Naast bilaterale, bevatten ook enkele multi-laterale verdragen compromissoire clausules (bijv. het Wereldpostverdrag van 1874).

Echter is de op 5 Juli 1894 tussen Nederland en Portugal tot stand gekomen „Verklaring” het enige in de 19de eeuw tussen Europese mogendheden gesloten verdrag met arbitrage-clausule van algemene strekking. Een van de belangrijkste scheidsrechterlijke uitspraken van de 19de eeuw is die geweest, welke een einde maakte aan het Alabama-geschil* tussen Engeland en de V.S. Arbitrages, waarbij Nederland partij was, waren o.a. die met de Dominicaanse Republiek in zake de inbeslagneming van de Havana-Packet*, met Frankrijk betreffende de grens tussen Suriname en Frans Guyana en met Groot-Brittannië betreffende de gevangenneming van den kapitein Carpenter van de Costa Rica Packet*.

In 1899 kwam de internationale scheidsrechtspraak in een nieuw stadium. Op de in dat jaar op initiatief van keizer Nicolaas II van Rusland bijeengekomen Eerste Haagsche Vredesconferentie kwam tot stand een verdrag betreffende de vreedzame regeling van internationale geschillen (Stbl. 163, 1900).

Bij dit verdrag werd het Permanente Hof van Arbitrage ingesteld. Verder bevat dit verdrag, welks tekst gewijzigd en opnieuw vastgesteld werd, door de Tweede Haagsche Vredesconferentie van 1907 o.m. enkele bepalingen omtrent de internationale scheidsrechtspraak en de daarbij te volgen procedure. Een verplichting tot arbitrage wordt er niet in opgelegd. Slechts wordt erin uitgesproken, dat in aangelegenheden van juridische aard — en wel in de eerste plaats in kwesties van uitlegging of toepassing van verdragen — scheidsrechtspraak het meest deugdelijke en billijke middel is tot beslechting van geschillen, welke niet langs diplomatieke weg tot oplossing zijn gebracht.

De zetel van het Hof is ’s-Gravenhage. Het bestaat uit een onbepaald aantal leden, allen rechtsgeleerden. De regering van elke verdragsstaat wijst daarvoor ten hoogste vier personen aan van erkende bevoegdheid in vraagstukken van internationaal recht en van hoog zedelijk gedrag. Deze leden, wier naamlijst door den secretaris-generaal van het Hof steeds wordt bijgehouden, genieten generlei bezoldiging, noch enig voorrecht, tenzij zij in een bepaald geschil als arbiters zijn aangewezen. In dat geval ontvangen zij vergoeding van hun kosten en genieten zij in de uitoefening van hun functie alle voorrechten en onschendbaarheden van diplomaten van de hoogste rang (z diplomatie).

De uitspraken van het Hof zijn alle opgenomen in Annuaire Grotius en in The Hague Court Reports (uitgave van Carnegie Endowment for International Peace).

In 1903 stelde de Noord-Amerikaan Andrew Carnegie een gift van $ 1 500 000 beschikbaar voor het stichten van het Vredespaleis als zetel van het Hof van Arbitrage, welks gewone bureaukosten overigens door de Raad van Beheer over de deelnemende mogendheden worden verdeeld in de verhouding, vastgesteld door het bureau der Wereldpostvereniging.

De betekenis van de stichting van het Permanente Hof van Arbitrage en van de verdere bepalingen van het verdrag ligt in het feit, dat zij de weg effenen voor het aanwenden van scheidsrechtspraak bij geschillen door het scheppen van een orgaan en de voorafgaande vaststelling van de te volgen procesregels, waarvan partijen voor het overige vrij kunnen afwijken.

Indien twee mogendheden enig geschil aan arbitrage door het Hof van Arbitrage willen onderwerpen, dan zal, in grote lijnen, het volgende geschieden. Zij sluiten daartoe dan een speciale overeenkomst, compromis genaamd, waarin het onderwerp van het geschil wordt geformuleerd en nadere voorschriften worden gegeven omtrent de aanwijzing en de bevoegdheden van de scheidsrechters en, voor zover nodig, omtrent de procesregels. Indien partijen te voren bij verdrag zijn overeengekomen geschillen van de soort, als tussen haar gerezen, door middel van arbitrage te beslechten, spreekt men van verplicht compromis. Indien dit niet het geval is, bevat het compromis bovendien nog de overeenkomst om het gerezen twistpunt aan scheidsrechtspraak te onderwerpen. Zodanig compromis heet een vrijwillig compromis. Naast deze beide soorten compromis kent men nog een derde soort, nl. het gedwongen of dwangcompromis. Zo noemt men het compromis, dat het Hof van Arbitrage in zekere gevallen op verzoek van een der partijen zelf opstelt, indien de partijen het over de inhoud van het compromis niet eens kunnen worden; dit is sinds 1907 mogelijk. Het aantal scheidsrechters, gekozen uit de leden van het Hof, bedraagt ten hoogste vijf. In de practijk wordt veelal met een geringer aantal, nl. drie of zelfs een, volstaan.

De partijen kunnen zich bij het scheidsgerecht doen vertegenwoordigen door gedelegeerden of speciale agenten en zich ter verdediging van haar zaak door raadsleden of advocaten doen bij staan. De procedure omvat twee fazen: de schriftelijke instructie en de pleidooien. De instructie bestaat uit het overleggen, door de agenten aan de leden van het scheidsgerecht en aan de wederpartij, van alle memories, contra-memories en eventuele replieken, en van alle bescheiden, dienende tot ondersteuning van hun zaak. Is deze faze afgesloten, dan volgen de pleidooien, welke in het openbaar worden gehouden, indien het scheidsgerecht, met toestemming der partijen, dit bepaalt. Na sluiting der debatten beraadslaagt het scheidsgerecht in raadkamer. De arbitrale uitspraak, welke met meerderheid van stemmen wordt genomen, moet met redenen zijn omkleed.

Een eventuele minderheid is bevoegd van haar afwijkend oordeel, echter zonder nadere motivering, te doen blijken. Het vonnis wordt in het openbaar uitgesproken. Het is definitief en niet voor hoger beroep vatbaar, tenzij partijen zich bij het compromis de bevoegdheid tot het vragen van revisie hebben voorbehouden. Slechts de ontdekking van een nieuw feit, dat een beslissende invloed zou hebben kunnen uitoefenen op de uitspraak en dat bij het sluiten der debatten niet bekend was, zowel aan het scheidsgerecht, als aan de partij welke de revisie vraagt, kan grond voor zodanige aanvraag verschaffen. De aanvrage moet worden gericht tot het scheidsgerecht, dat de uitspraak heeft gedaan. De uitspraak is slechts bindend voor de partijen, welke het compromis hebben gesloten.

Betreft het de uitlegging van een verdrag, waarbij ook andere staten partij zijn, dan zullen de staten, tussen wie het geschil is gerezen, het compromis aan hen mededelen. Deze hebben dan het recht van tussenkomst. Maken zij daarvan gebruik, dan is de uitspraak ook te hunnen aanzien verbindend. Elke partij draagt haar eigen kosten, benevens een gelijk deel van de kosten van het scheidsgerecht.

Het bestaan van het Permanente Hof van Arbitrage heeft aanleiding gegeven tot het sluiten van vele arbitrage-verdragen, allereerst en vooral weer tussen Zuid- en Middenamerikaanse staten onderling en tussen hen en Spanje, later ook tussen de Europese staten onderling. Van de grote Europese mogendheden sloten als eerste Engeland en Frankrijk op 14 Oct. 1903 een verdrag, waarbij voor de duur van 5 jaren, telkens verlengbaar, werd overeengekomen, dat alle tussen hen gerezen geschillen van juridische aard of betreffende de uitlegging van verdragen, waaromtrent geen overeenstemming langs diplomatieke weg verkregen kan worden, onderworpen zouden worden aan de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage, mits deze geschillen niet zouden betreffen de zelfstandigheid, de nationale eer of de levensbelangen van een van hen beide, noch de belangen van derde mogendheden. Dit verdrag werd in de loop der jaren door vele andere tussen tal van landen gevolgd. Toch is de practische betekenis dezer verdragen niet groot geweest. Na de stichting van het Permanente Hof van Internationale Justitie* is deze betekenis nog meer afgenomen. Als eerste Europese mogendheden sloten Nederland en Denemarken op 12 Febr. 1904 een arbitrageverdrag (Stbl. 47, 1906) zonder de beperkingen van het Engels-Franse verdrag van 1903.

Overeenkomstige verdragen sloot Nederland met Italië (20 Nov. 1909) en met China (1 Juni 1915). Naar het model van het Engels-Franse verdrag van 1903 sloot Nederland arbitrage-verdragen met Frankrijk (6 Apr. 1904), met Groot-Brittannië (15 Febr. 1905) en met de V.S. (2 Mei 1908). Beperkingen, als in het verdrag van 1903, bevat het merendeel der arbitrage-verdragen, welke de overige mogendheden hebben gesloten. Naast deze algemene arbitrage-verdragen sloten vele staten over bijzondere onderwerpen verdragen, waarin zij voor eventuele geschillen inzake de in het verdrag geregelde materie verplichte arbitrage aanvaardden.

Van de geschillen, welke voor het Permanente Hof van Arbitrage zijn gebracht of althans grotendeels volgens de regels van 1899 en 1907 zijn berecht, kunnen worden genoemd:

1. Het geschil tussen Mexico en de V.S. over de aanspraken der R.K. Kerk in Californië (1902), waarvoor als scheidsrechters o.a. de Nederlandse rechtsgeleerde mr T. M. C. Asser en de Nederlandse staatsman jhr mr A. F. de Savornin Lohman, door de V.S. als zodanig aangewezen, optraden.
2. Het geschil tussen Duitsland, Engeland en Italië enerzijds en Venezuela aan de andere kant in zake preferentie ten aanzien van zekere betalingsverplichtingen van Venezuela aan eerstgenoemde en aan verschillende andere mogendheden (1903), welke andere mogendheden, w.o. Nederland, zich als partij aan de kant van Venezuela in het geschil voegden.
3. Het geschil tussen Engeland en Frankrijk over de uitlegging van de Mascate-verklaring van 1862 in verband met het verlenen van vergunningen tot het voeren van de Franse vlag aan onderdanen van den sultan van Masca te (1904), waarbij weer jhr mr A. F. de Savornin Lohman een der 3 arbiters was.
4. Het Casablanca-geschil tussen Duitsland en Frankrijk (1909).
5. Het geschil omtrent de visserij op de kusten van Newfoundland tussen Groot-Brittannië en de V.S., waarbij jhr mr A. F. de Savornin Lohman deel van het scheidsgerecht uitmaakte.
6. Het Nederlands-Portugese geschil omtrent de grensregeling op Timor, waarin de Zwitserse gezant te Parijs, Lardy, op 25 Juni 1914 als enig scheidsrechter Nederland in het gelijk stelde; en
7. Het geschil tussen Nederland en de V.S. in zake de souvereiniteit over het eiland Palmas of Miangas in de Philippijnse archipel, waaromtrent de Zwitserse rechtsgeleerde, lid van het Permanente Hof van Arbitrage en van het Permanente Hof van Internationale Justitie, prof. Max Huber, op 4 Apr. 1928 als enig arbiter besliste, dat het geheel tot Nederlands gebied behoorde.

Na Wereldoorlog I is het vraagstuk der scheidsrechtspraak weder in een nieuw stadium getreden. Het gezag van het Permanente Hof van Internationale Justitie, ingesteld op grond van art. 14 van het Volkenbondsverdrag, heeft de internationale rechtspraak de internationale arbitrage doen overvleugelen. De verhouding tussen de aantallen geschillen, berecht door het gerechtshof, en die, door arbitrage tot oplossing gebracht, toont dit duidelijk aan. Toch wil dit niet zeggen, dat daardoor een einde is gekomen aan het maken van arbitrageverdragen, integendeel. Het meer bemiddelend karakter, dat aan de scheidsrechtspraak eigen is, en de invloed, welke partijen hebben op de samenstelling van het rechtsprekend college, maken de arbitrage vooral voor de beslechting van belangengeschillen aantrekkelijk. Deze, ook genoemd politieke geschillen, zijn geschillen, waarin de eisende partij haar vordering niet op enig gepretendeerd recht, maar uitsluitend op haar belang grondt.

Indien zij haar eis doet steunen op een voorschrift van positief recht, is sprake van een rechtsgeschil. Voor de beslechting van eventuele geschillen van beide soorten, maar vnl. van rechtsgeschillen, zijn na 1920 talrijke verdragen met arbitrageverpiichting gesloten. Te vermelden valt o.a. een pan-Amerikaans arbitrage-verdrag, op 5 Jan. 1929 tot stand gekomen op een conferentie te Washington.

Het handvest van de Volkenbond heeft de scheidsrechtspraak uitdrukkelijk gehandhaafd. Art. 12 bepaalde, dat, wanneer tussen de leden van de Bond een geschil zou ontstaan, hetwelk tot een breuk zou kunnen leiden, zij dat geschil hetzij aan arbitrage of aan een rechterlijke beslissing, hetzij aan het onderzoek van de Volkenbondsraad zouden onderwerpen. Het tot stand komen van vele permanente arbitrageverdragen, welke verplichte arbitrage tot doel hebben in alle of in bepaalde soorten van geschillen en voor bepaalde rechters — dikwijls was hiervoor het Perm. Hof van Int. Justitie aangewezen — deed de arbitrage meer dan vroeger het geval was, op rechtspraak gelijken. De Bondsleden kwamen verder nog overeen, dat, wanneer tussen hen een geschil zou ontstaan, hetwelk naar hun mening geschikt is voor arbitrage of rechtspraak en niet op bevredigende wijze langs diplomatieke weg kan worden beslecht, het vraagstuk in zijn geheel aan arbitrage of rechtspraak zal worden onderworpen.

Voorts spraken zij af, dat tot de geschillen, welke in het algemeen voor arbitrage of rechtspraak vatbaar zijn, die behoren, welke betrekking hebben op de uitlegging van een verdrag, op elk punt van internationaal recht, op het bestaan van een feit, dat, indien vastgesteld, een schending van een internationale verbintenis zou zijn, of op de omvang en de aard der vergoeding voor zulk een schending. Al deze geschillen behoren tot het type rechtsgeschillen. Ten slotte verbonden de leden zich de uitspraken te goeder trouw uit te voeren en niet over te gaan tot oorlog tegen een Bondslid, dat ze zou nakomen (art. 13). Het handvest sloot dus wel eigenrichting niet uit, maar in elk geval moesten de leden beginnen met te trachten hun geschillen op vreedzame wijze op te lossen. Zou men zich niet aan een gegeven uitspraak houden, dan zou de Volkenbondsraad maatregelen voorstellen ter verzekering van de uitvoering. Noch ten aanzien van rechtspraak noch ten aanzien van arbitrage werd hierdoor echter een waarborg voor de tenuitvoerlegging van uitspraken geschapen, althans niet in de zin, waarin men die kent in de gewone rechtspleging van een staat.

Ook het handvest van de Verenigde Naties noemt de arbitrage naast de andere middelen tot vreedzame beslechting van geschillen. Het eerste lid van art. 33 luidt: „De partijen bij een geschil, waarvan het voortduren waarschijnlijk de handhaving van internationale vrede en veiligheid in gevaar zal brengen, zullen allereerst streven naar een oplossing door onderhandeling, onderzoek, bemiddeling, conciliatie, arbitrage, gerechtelijke beslissing, het inroepen van regionale organen of regelingen, of andere vreedzame middelen naar haar eigen keuze.” Ten aanzien van de waarborging der tenuitvoerlegging van uitspraken, althans van het bij dit handvest ingestelde Internationale Gerechtshof*, ziet men enige ontwikkeling. Volgens art. 94 van het handvest kan bij in gebreke blijven van de veroordeelde partij de Veiligheidsraad besluiten niet alleen tot het doen van aanbevelingen, maar tot het zelve nemen van de geëigende maatregelen. Hij kan daarvoor dan eventueel gebruik maken van zijn bevoegdheden van politioneel karakter.

Wat de hierboven genoemde groepen van rechtsgeschillen betreft, zij nog vermeld, dat art. 36 van het Statuut van het Perm. Hof van Int. Justitie, alsook van het Int. Gerechtshof, de gelegenheid heeft geschapen om door ondertekening van een verklaring de verplichting te aanvaarden tot onderwerping van tot bedoelde groepen behorende rechtsgeschillen aan de rechtspraak van dat Hof. Deze verklaring, de zgn. facultatieve clausule, is door een zeer groot aantal staten, nl. ongeveer 50, waaronder Nederland en thans ook de V.S., ondertekend.

MR L. V. LEDEBOER

Lit.: M. Novacovitch, Les compromis et les arbitrages internationaux du Xlle au XVe siècle (Paris 1905); A. Räder, L’arbitrage international chez les Hellènes [Kristiania (Oslo) 1912]; Etude méthodique des conventions d’arbitrage et des traités de sécurité mutuelle, déposés auprès de la Société des Nations (2de druk, Genève 1927); C. A. Kluyver, Arbitrage- en conciliatieverdragen (’s-Gravenhage 1928); E. O. van Boetzelaer, Nederlandsche internationale arbitrages tusschen 1581 en 1794 (Leiden 1929); Analyses des sentences rendues par les Tribunaux d’Arbitrage, constitués conformément aux stipulations des Conventions de La Haye de 1899 et 1907 pour le règlement pacifique des conflits internationaux, ainsi que par les juridictions spéciales d’arbitrage qui ont fonctionné en application de l’art. 47 de la Convention de 1907, 1899-1934 (La Haye 1934); J.

C. Witenberg, L’organisation judiciaire, la procédure et la sentence internationales (Paris 1937); G. A. van Hamel, De internationale arbitrages van Nederland van 1813 tot heden (’s-Gravenhage 1938); A. M. Stuyt, Survey of international arbitrations. 1794-1938 (The Hague 1939); A. de La Pradelle, Les grands cas de la jurisprudence internationale (Paris 1939).

(3 econom.). Bij het bepalen van wat onder arbitrage in economische zin dient te worden verstaan komt men tot een der moeilijke afbakeningen van begrippen op het gebied van de handel. Het kenmerkende van de arbitrage is, dat zij zich uitsluitend bezig houdt met twee bekende, op hetzelfde ogenblik maar op verschillende markten bestaande prijzen. Uit verschillenden hoofde bestaan op verschillende markten op hetzelfde ogenblik verschillende prijzen. Het duidelijkst is wel het verschil in transportkosten. Indien men bijv. de noteringen van dezelfde kwaliteit tarwe te Chicago en te Rotterdam vergelijkt, dan zal men bespeuren, dat de prijs te Rotterdam in normale omstandigheden hoger is dan de notering te Chicago.

De algemene oorzaak van dergelijke prijsverschillen is, dat er, om de tarwe van de V.S. naar Rotterdam te brengen, kosten moeten worden gemaakt. Deze kosten nu veroorzaken een bepaald waardeverschil, dat nationaal dadelijk zichtbaar, internationaal minder zichtbaar (in verband met de verschillende geldeenheden en verschil in gewichtseenheden) tot verschillende prijzen leidt. Doch ook andere factoren kunnen tot zulk een constant waardeverschil tussen prijzen leiden. Tussen noteringen voor vandaag en over twee maanden bijv. bestaat een prijsverschil door de kosten van bewaren. De beursconditiën op verschillende markten (provisie, condities van toelating van effecten enz.) kunnen al evenzeer tot verschil in prijs leiden. Deze voorbeelden mogen volstaan om duidelijk te maken, dat er tussen de noteringen op de verschillende markten voor eenzelfde goed constante waardeverschillen moeten bestaan. Deze constante verschillen veranderen, zodra de kosten op een der beide of beide markten worden gewijzigd.

Indien nu tussen de beide markten juist dit bekende constante verschil bestaat, zegt men dat er pariteit heerst. Een grote belangstelling of een gebrek aan belangstelling op de ene markt, andere, vaak toevallige, omstandigheden ook kunnen er evenwel toe leiden, dat de prijzen een ander verschil dan dat van de kosten aanwijzen. Dit verschil kan kleiner of groter zijn dan het kostenverschil. Zodra nu tussen de prijzen een afwijking optreedt van het kostenverschil, van de pariteit, komt de arbitrage in de markt om de kostenverhouding weer te herstellen. Zij koopt op de ene en verkoopt tegelijkertijd op de andere markt. Zij weet nl. twee dingen: het prijsverschil dat onder normale omstandigheden behoort te bestaan en het prijsverschil dat op het ogenblik, dat zij handelend optreedt, bestaat.

Haar streven is nu om uit de afwijking dezer beide prijsverschillen voordeel te behalen. Dit zal geschied zijn op het ogenblik dat de pariteit is hersteld, dus op een later tijdstip. Dan toch zal de prijs op de markt, waarop werd gekocht, in verhouding tot de prijs op de andere markt zijn gestegen, resp. de prijs op de markt, waarop werd verkocht, tegenover die op de andere markt zijn gedaald. Door dus na het herstel van de pariteit of een verbetering van de prijsverhouding weer op beide markten een aan de eerste transactie tegengestelde aan te gaan, stelt de arbitrage haar posities glad, zoals zulks in een technische term heet en incasseert zij een prijsverschil, een winst. Een voorbeeld moge zulks verduidelijken: het kostenverschil voor hetzelfde goed op twee markten is 5. Op een gegeven ogenblik echter noteert het goed op markt A 60 en op markt B 69, dus er is een afwijking van 4 van de pariteit.

De arbitrage koopt nu op markt A 100 eenheden tegen 60 en verkoopt tegelijkertijd op markt B 100 eenheden tegen 69. Zodra nu het kostenverschil tussen beide markten weer hersteld, dus 5, is, door vraag op de ene en aanbod op de andere markt, verkoopt zij op markt A de 100 eenheden tegen 63 en koopt op markt B dezelfde hoeveelheid tegen 68. Op de transactie op markt A verdient zij per eenheid 3, op die op markt B 1 of in totaal 4, waarvan de kosten der vier transacties afgaan.

Zij kan ook opereren indien het verschil kleiner dan het kostenverschil is; zal zij in het geval dat het verschil groter is op de goedkoopste markt kopen en op de hoogst genoteerde verkopen, indien het verschil kleiner dan het pariteitsverschil is, zal zij beginnen te verkopen op de markt waarop het goed het laagst staat genoteerd en kopen op die der hoogste notering. Later, bij herstel der pariteit, doet zij op beide markten de tegengestelde transacties en wordt het voordeel geïncasseerd.

Dit nu is de zuivere arbitrage en wij kunnen deze omschrijven als de handeling om voordeel te trekken uit een tussen twee markten bestaand van de pariteit afwijkend prijsverschil door het doen van twee tegengestelde transacties op elk der beide markten. Arbitrage heeft dus niet ten doel goederenverplaatsing en werkt uitsluitend met vier bekende prijzen. Hier schuilt het verschil met de handel, die wel in principe verplaatsing van het verhandelde object ten doel heeft en dus slechts twee transacties per object doet en met de speculatie, welke juist van de onzekerheid der prijzen wenst te profiteren. In de literatuur vinden wij het soms voorgesteld, dat arbitrage ook wel twee transacties kan omvatten met verzending en levering der goederen. Dan echter hebben wij met een handelszaak te doen, een koop op de ene en een gelijktijdige verkoop op de andere markt.

Het behoeft geen betoog dat arbitrage niet zo eenvoudig is als het zo op het eerste gezicht lijkt. Immers, degene die arbitrageert, de arbitrageant, moet er zich terdege rekenschap van geven of het door hem geconstateerde prijsverschil een tijdelijk of een duurzaam karakter heeft. Ten gevolge van een verandering van de oogstvooruitzichten, van verschillende kwaliteiten op de beide markten, Overheidsingrijpen, om enige factoren te noemen, kan een nieuwe toestand ontstaan en daarmee een nieuwe pariteit. Dit te beoordelen vereist een grondige kennis van de condities der beide markten; niet alleen dus van de voorwaarden van verhandeling, maar ook van de marktconstellatie. Dit verklaart ook, dat tussen de internationale goederenmarkten weinig arbitrage plaats heeft. Bovendien vereist arbitrage snel beslissen over de vraag of positie moet worden genomen, omdat de prijzen voortdurend schommelen en veranderingen in de prijzen het verschil reeds zodanig te niet kunnen doen, dat ingrijpen geen voordeel meer brengt.

Vandaar dat arbitrageren een uiterst nerveus werk is. In den regel bestaat een telefonisch, anders een telegrafisch overleg tussen de beide markten. Voor haar werk heeft de arbitrage de beschikking over technische hulpmiddelen (pariteitentafels), waarover hierna nader, welke haar onder normale omstandigheden in staat stellen de verhoudingen dadelijk af te lezen. Het spreekt vanzelf, dat zij de transacties alleen doet indien zij boven de kosten der vier transacties nog een voordeel kan behalen. Het arbitrageren werd gedaan door vakmensen; op effecten en valutamarkten meestal door de banken, op de buitenlandse goederenmarkten door handelaren en de goederen-afdelingen van banken alsmede door commissie-huizen. Buitenlandse commissie-huizen rieden soms hun cliënten aan op grond van een dispariteit op beide markten positie te nemen (veelal twee termijnen op een goederentermijnmarkt), dus in feite te arbitrageren.

Het spreekt welhaast vanzelf, dat, om zulks met vrucht te doen, de kosten zeer laag moeten zijn en dat het grote publiek, dat bovendien de verhoudingen niet kent, zich met dit soort zaken niet mag inlaten. Op de Amerikaanse katoenmarkten bestaan firma’s, die zich grotendeels alleen met arbitragezaken bezighouden.

Arbitrage kan plaats vinden op de goederenmarkten (goederen-arbitrage), op de effectenmarkten (effecten-arbitrage), met betrekking tot de wisselkoersen (deviezen-, valuta- of wissel-arbitrage) en op de goudmarkten (goud-arbitrage). Hoewel de techniek van calculatie anders is, is op alle markten de handeling en haar bedoeling dezelfde. De functie van de arbitrage is steeds het handhaven van de pariteit tussen twee markten.

Tot nu toe hebben wij aandacht geschonken aan de arbitrage tussen twee geografisch verschillende markten. Dit kan zuivere arbitrage zijn, d.w.z. dat inderdaad de beide transacties op hetzelfde ogenblik tot stand komen. Het kan echter ook zijn, dat de beurstijden van beide markten verschillend zijn en indien men ook dan arbitragezaken wil doen — en men doet zulks ook — dan kan men niet meer van een zuivere arbitrage spreken; immers, de transacties op de beide markten komen dan niet meer gelijktijdig tot stand. In dit geval spreekt men van een tendens-arbitrage. In deze schuilt, doordat de transacties op een verschillend tijdstip worden afgesloten, een speculatief element.

Veelal wordt als eis voor de arbitrage gesteld, dat zij in hetzelfde goed op beide markten moet plaats hebben. Dit is niet juist. Overal waar sprake is van een pariteit tussen twee markten en waar deze tijdelijk verbroken wordt, zal de arbitrage een poging doen om winst te behalen door transacties welke erop gericht zijn het evenwicht te herstellen. Voorbeelden daarvan, welke wel duidelijk aantonen hoe uiteenlopend de goederen kunnen zijn, waren de arbitrage welke in voorkomende gevallen optrad tussen de markten van maïs en reuzel en tussen die van reuzel en katoenzaadolie in de V.S. Deze arbitrages gingen uit van een prijsverhouding welke tussen verschillende tijdstippen moest bestaan. Zo bestond een causaal verband tussen de maïsprijs thans en de reuzelprijs op de termijnmarkt, omdat de prijzen der varkens en de omvang van de slacht verband hielden met de maïsprijzen en de reuzelprijzen weer met die der varkens.

Op deze wijze bestond er dus een soort pariteit tussen de maïsprijzen thans en de reuzelprijzen op een bepaalde termijn. Dat ook hier, al kwamen de transacties op hetzelfde ogenblik tot stand, veel meer van tendens-arbitrage dient te worden gesproken zal duidelijk zijn indien men bedenkt, dat op deze pariteit in verband met het tijdselement veel meer factoren konden inwerken, zodat de pariteit zelve geen constante grootheid was.

Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat de arbitrage steeds met de factor tijd te maken heeft. Immers, tussen tweemaal twee transacties ligt een zeker tijdsinterval, gedurende welke op de ene markt een koop en op de andere een verkoop loopt. Het gevolg daarvan kan zijn, indien het contante affaires betreft, dat de arbitrage in de positie komt te moeten ontvangen of leveren en dan ontaardt de transactie in een handelszaak, waarbij niet meer van de afwijking met de pariteit, maar van het gehele prijsverschil wordt geprofiteerd.

Niet alleen tussen twee geografisch verschillende markten vindt arbitrage plaats, ook tussen de verschillende termijnen op de termijnmarkt. Hier heeft zij de meest zuivere verhoudingen, omdat de transacties op dezelfde geografische markt geschieden en dus de marktconstellatie op beide termijnen inwerkt. Hier ook werkt zij met twee bekende prijzen en een bekende pariteit. Nu heeft zij dus een dispariteit tussen twee termijnen in de noteringen van hetzelfde goed op te heffen en dan krijgt zij veelal de taak om de invloed, welke de speculatie op een bepaalde termijn oefent, op de andere termijnen over te brengen. Door haar ingrijpen matigt zij dan de invloed der speculatie (zij neemt op wat deze aanbiedt resp. levert wat deze vraagt) en plant de wijziging in de prijs tevens op de andere termijnen voort. Zij heeft hier niet de moeilijkheid van de eventuele levering, omdat de termijnen eerst in de toekomst vervallen.

In de practijk spreekt men veelal van arbitrage in die gevallen waarin wel is waar een dispariteit aanleiding tot de transactie is, maar waarin vervolgens overzending van effecten of buitenlandse betaalmiddelen plaats heeft.

Uit het feit, dat arbitrage steeds met bekende prijsverschillen moet handelen, blijkt reeds dat na Wereldoorlog I de arbitrage, behalve in valuta’s, door de onzekerheden van de wisselkoersen moeilijker was geworden en dat zij veelal vergezeld diende te gaan van termijnzaken op de valuta-markten ten einde voor goederen en effecten het risico van een wijziging van de wisselkoersen uit te schakelen.

Nog een enkel woord over de rente-arbitrage. Vroeger, toen de geldmarkten internationaal nog aan geen beperkingen waren gebonden, kwam ook deze voor bij afwijking van de rentestand op de verschillende markten. Ook hier weer geldt, dat alleen dan van zuivere arbitrage sprake is, indien men op de ene markt geld opneemt om het op de andere tegen een hogere rente uit te zetten. Ook dit kon uitsluitend tot het domein van de banken en de wisselmakelaars behoren, omdat het voor anderen, speciaal particulieren, te onvoordelig was om op de ene markt debetrente te betalen en op de andere creditrente te ontvangen. Zou een zodanig verschil hebben kunnen bestaan zonder dat de banken het ophieven, dan zou dit alleen een bewijs zijn geweest, dat een nieuwe pariteit was ontstaan. Het ging hier in den regel om het opnemen en elders uitzetten van callgeld.

Men rekent in het spraakgebruik ook tot de arbitrage in ruimere zin de beslissing welke moet worden genomen omtrent de voordeligste wijze van betaling van buitenlandse schulden, dus de keuze tussen wissel en remise, de plaats waar de wissel dient te worden gekocht, enz.

DR J. F. HACCOU

Lit.: voor de technische vraagstukken: O. Haupst, Arbitrages et parités, Traité des opérations de banque; economisch: artikel Börsenwesen in Handwörterbuch der Staatswissenschaften (4de druk), § D4; S. C. Harris, Arbitraging in Grain, in The Annals of the American Academy of Political and Social Science (Mei 1931); J. F. Haccou, De termijnhandel in goederen.

De techniek van de arbitrage bestaat uit het maken van een berekening, waardoor twee noteringen vergelijkbaar worden. De op deze techniek berustende conclusie, zoals die gewoonlijk in de leerboeken van het handelsrekenen getrokken wordt, is echter geen arbitrage, maar handel (z arbitrage, economisch).

Herleidt men de notering aan vreemde beurs tot een grootheid, die rechtstreeks vergeleken kan worden met de notering aan eigen beurs, dan noemt men de uitkomst van deze berekening de parikoers. Herleidt men echter de notering aan vreemde beurs door middel van een fictieve wisselkoers tot een grootheid, die gelijk is aan de notering aan eigen beurs, dan leidt deze berekening tot het vinden van de wisselpariteit. De practijk, die niet zorgvuldig is in de woordkeus, spreekt veelal van pariteit, zonder verder aan te geven welke wijze van berekening gevolgd is.

Voorbeeld: Aangenomen dat tarwe in ons land genoteerd wordt in guldens per last van 2400 kg en de prijs ƒ a is, dat de tarwe in de V.S. genoteerd wordt in dollarcents per bushel van 27,2 kg en de prijs b dollarcents is.

In beide gevallen is geen rekening gehouden met bijkomende kosten en spreekt men van bruto-pariteit in tegenstelling met de netto-pariteit, waarbij dan met de bijkomende kosten wèl rekening is gehouden.

In de practijk worden de berekeningen uitgevoerd òf met een rekenwals (Iogacalculator) òf met behulp van speciale tafels. Deze worden calculatietafels (in de goederenhandel) of pariteitentafels genoemd, en geven de uitkomsten van bovenstaande berekening binnen de van te voren vastgestelde grenzen voor de veranderlijke grootheden.

In de effectenarbitrage is de constante zéér eenvoudig, daar ze ontstaat uit de reductiegetallen.

Voor literatuur zie men het „Leerboek van het Handelsrekenen”, door M. van Overeem, deel II, III en IV, Utrecht.

DR A. J. A. PRANGE.

< >