noemt men de oorlogshandeling, welke ten doel heeft den vijand op te zoeken en te vernietigen. Men onderscheidt in de krijgskunde de strategische en de tactische aanval.
De eerste wil zeggen, dat men de exponenten van de vijandelijke weerkracht, leger, vloot, luchtmacht en het in de civiele organisatie van de staat schuilend oorlogspotentieel, opzoekt en vernietigend tracht te slaan. De tweede wil zeggen, dat men op het gevechtsveld het initiatief in handen neemt en als onderdeel van de gevechtsvoering, naar den vijand oprukt en hem verslaat.Behoudens moreel overwicht, moet de aanvaller materieel en personeel overwicht bezitten. Het materieel en personeel overwicht kan absoluut zijn en relatief. De aanvaller heeft absoluut overwicht, indien de omvang van zijn middelen, die van den verdediger in voldoend ruime mate overtreffen. Hij heeft relatief overwicht, indien zulks niet het geval is, doch hij door een concentratie van krachten of door verrassing op een bepaald punt en op een bepaald tijdstip, daar en op dat ogenblik zich voldoend overwicht verzekert.
Men onderscheidt een frontale aanval, waarbij de verdediger wordt aangepakt op het zwakste gedeelte van zijn stelling, een vleugelaanval, waarbij de actie wordt gericht tot één der al dan niet aangeleunde vleugels van de stelling en een flankaanval, waarbij de aanvaller zich richt tot één der flanken van den verdediger. Indien een flankaanval gepaard gaat met een binden van den verdediger in front, spreekt men van een enkele of dubbele omvatting al naar mate één of beide flanken worden bedreigd.
In enigszins groter verband kan een aanval niet worden ingezet zonder krachtige inleiding door artillerie of luchtstrijdkrachten en met steun van vechtwagens, artillerie en luchtstrijdkrachten. De aanval dient te worden beschermd door neutralisatie van de artillerie en van de, de aanval direct bedreigende steunpunten van den verdediger, alsmede door het beletten van vijandelijke luchtactie tegen de aanvallende troepen. Hiertoe worden speciale artillerie- en vliegtuigeenheden van den aanvaller bestemd.
Een aanval, welke succes heeft gehad, moet worden gevolgd door een vervolging. Hiertoe werden cavalerie, wielrijders en lichte artillerie gebruikt en worden thans snelle gepantserde en gemotoriseerde verbanden, alsmede vliegtuigen ingezet. De vervolging leidt tot de volkomen demoralisatie van den vijand en oplossing der vijandelijke eenheden. Hoe sterker de verdediger is geschokt, hoe meer effectvol is de vervolging. Komt het uiteindelijk niet tot de vernietiging, dan kan de aanval, tenzij deze met een beperkt doel werd ondernomen, als mislukt worden beschouwd.
Over de waarde van de aanval in de algemene oorlogvoering wordt verschillend gedacht. Clausewitz is van oordeel, dat de aanval een zwakkere vorm van oorlogvoering is dan de verdediging; hij meent, dat het natuurlijke verloop van de oorlog moet zijn, met de verdediging te beginnen en met de aanval te eindigen. De tijd van de tegenaanval komt eerst, als de aanvalskracht van den tegenstander begint te verflauwen. Foch daarentegen hechtte grote betekenis aan het sterkere moreel van de troep bij de aanval. De vraag, welke vorm van oorlogvoering de voorkeur verdient, is niet louter een militaire. Ook historische, sociale en economische overwegingen spelen een rol. Hoewel gewoonlijk het defensief een technisch overwicht heeft, zijn er toch tijden, waarop de aanvallende oorlogvoering over alle belemmeringen, die haar in de weg worden gesteld, zegeviert. Dit is bijv. het geval na revoluties (Frankrijk na 1792, Duitsland na de „Machtergreifung” van Hitler in 1933). De révolutionnaire natie wordt dan bezield door het apostolaat: („vrijheid, gelijkheid en broederschap” of een „nieuwe orde”). Ook wordt de aanvalsgeest sterk gevoed na een belangrijke militaire uitvinding. Zo is ongetwijfeld de Duitse agressiviteit sterk aangewakkerd door de uitvinding van het Zündnadelgeweer, dat voor het eerst op grote schaal werd toegepast in de oorlog tegen Oostenrijk in 1866 en in de Frans-Duitse oorlog zijn superioriteit boven de „Chassepot” bewees. Het verschijnen van de „dreadnought” in 1903, een revolutie op oorlogsmarinegebied, versterkte de neiging tot het in versneld tempo bouwen van een Duitse slagvloot, die het tegen de Engelse zou kunnen opnemen. Het vertrouwen op zijn „Dikke Bertha”, het nieuwe 42 cm geschut heeft mede de oorlogswil van Duitsland bepaald in 1914, zoals dat op zijn geperfectionneerde tanks en zijn Stuka’s dat in 1938-1939 zou doen. Het beschikken over deze moderne aanvalswapenen heeft de mogelijkheid van het gelukken van plotselinge overvallen op grote schaal ook groter gemaakt dan vroeger. Uit het allerjongste verleden kennen we die van Duitsland o.a. op Polen op i Sept. 1939, op Denemarken en Noorwegen op 8 April 1940, op Nederland, België en Frankrijk op 10 Mei 1940 en op Rusland op 22 Juni 1941, van Japan op Pearl Harbour op 7 Dec. 1941. Deze laatste mogendheid stelde daarmede de Amerikaanse Pacific-vloot buiten gevecht; zij paste hierbij dezelfde tactiek toe als op 9 Febr. 1904, toen de Russische vloot op de rede van Port-Arthur werd overvallen.
Aanvalsoorlog is een term geworden in het volkenrecht en de internationale politiek bij de besprekingen om de aanvalsoorlog (guerre d’agression) en de oorlog in het algemeen te voorkomen. In het overigens nooit in werking getreden ontwerpverdrag tot wederkerige bijstand (traité d’assistance mutuelle), opgesteld in 1923 tijdens de vierde Volkenbondsvergadering werd de aanvalsoorlog tot internationale misdaad verklaard. Wat eronder moet worden verstaan, bepaalt het verdrag niet, het noemt slechts een geval, waarin een oorlog niet als aanvalsoorlog zal worden beschouwd, nl. een oorlog, gevoerd door een staat, die als partij bij een geschil een eenstemmige aanbeveling van de Volkenbondsraad, dan wel een rechterlijke of scheidsrechterlijke uitspraak heeft aanvaard, tegen een staat, die deze niet heeft aanvaard.
Het Comité pour la question de sécurité van de Ontwapeningsconferentie heeft in een ontwerpdefinitie van aanvaller voorgesteld als zodanig te beschouwen de staat, die het eerst is overgegaan tot:
1. oorlogsverklaring aan een andere staat;
2. inval door zijn gewapende macht, zelfs zonder oorlogsverklaring, in het gebied van een andere staat;
3. aanval door zijn strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht, zelfs zonder oorlogsverklaring, op het gebied, de schepen of de luchtvaartuigen van een andere staat;
4. blokkade ter zee van de kusten of havens van een andere staat; of
5. steun aan gewapende benden, welke op zijn gebied gevormd, het gebied van een andere staat zijn binnengedrongen, of weigering om op zijn gebied, ondanks het verzoek van de staat, waarin deze inval heeft plaats gevonden, alle maatregelen te nemen, welke in zijn macht staan, om deze benden alle hulp en bescherming te onthouden. De Sowjet-Unie, die het ontwerpen van een definitie van aanvaller had voorgesteld, heeft op 3 Juli 1933 met Afghanistan, Estland, Letland, Perzië (Iran), Polen, Roemenië en Turkije een verdrag gesloten, waarbij deze definitie werd aanvaard. De volgende dag werd tussen de Sowjet-Unie, de Kleine Entente en Turkije een gelijkluidend verdrag gesloten, aangevuld evenwel met een artikel, dat toetreding van alle andere staten mogelijk maakte. Noch het Volkenbondsverdrag noch het handvest der Verenigde Naties bevat een omschrijving van aanval of aanvaller.
Reeds van lange tijd her dateren de pogingen om de aanvalsoorlog — en de oorlog in het algemeen —- te bestrijden door middel van oorlogsverboden en door het verbod van het aanwenden van militaire machtsmiddelen, van aanvalsdaden, van „recours à la force”. Het verst op deze weg gingen in dit opzicht het hierboven genoemde ontwerp-verdrag tot wederkerige bijstand van 1923, het (niet in werking getreden) protocol van Genève van 1924, waarbij werd overeengekomen in geen geval over te gaan tot de oorlog behalve in geval van verdediging tegen aanvalsdaden of van handelingen in overeenstemming met de Raad of de Vergadering van de Volkenbond, de door Polen voorgestelde, op 24 Sept. 1927 door de 8ste Volkenbondsvergadering aangenomen resolutie, waarbij elke aanval verboden werd verklaard, het Kellogg-verdrag van 27 Aug. 1928, dat de oorlog als instrument van nationale politiek uitsluit, en tenslotte het handvest van de Verenigde Naties (1945), hetwelk in het 4de lid van art. 2 bepaalt, dat alle leden in hun internationale betrekkingen zich zullen onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van enige staat.
Een niet uitdrukkelijk verbod bevatten vele vriendschapsverdragen, garantie- en alliantieverdragen, verdragen, waarbij staten worden geneutraliseerd, verdragen, waarbij partijen zich verbinden om alle geschillen zonder uitzondering door middel van rechtspraak of arbitrage of langs andere vreedzame weg tot oplossing te brengen. Uitdrukkelijk wordt de oorlog verboden, behalve in de hierboven genoemde overeenkomsten van 1923, 1928 en 1945 en in de vermelde resolutie van 1927, in de Bryan-verdragen [z commissies van onderzoek) gedurende het onderzoek der enquêtecommissies, in verschillende bepalingen van het handvest van de Volkenbond in aldaar genoemde gevallen en gedurende nauwkeurig aangegeven termijnen, in het te Locarno in 1925 gesloten Pacte de sécurité (z Locarno-verdragen) en in het door de 9de Volkenbondsvergadering (1928) opgestelde model van een collectief en van een bilateraal non-agressieverdrag, alsmede in de non-agressieverdragen, welke voornamelijk de Sowjet-Unie en Turkije sedert 1925 met enkele staten hebben gesloten. Nederland is nooit tot het sluiten van non-agressieverdragen overgegaan; dit werd in strijd geacht met de traditionele onzijdigheids- en zelfstandigheidspolitiek.
Volgens het Volkenbonds-handvest kon de Raad uitmaken, wie bij een internationaal conflict als aanvaller moest worden beschouwd en kon hij dienovereenkomstig aanbevelingen doen aan de leden nopens de maatregelen, welke zij tegen den aanvaller zouden moeten nemen. De leden zelve waren echter gerechtigd te beslissen, of zij de door de Raad voorgestelde sancties zouden toepassen. Waar dit toe kan leiden, hebben de gebeurtenissen der jaren vóór de tweede wereldoorlog (1939I945)> inzonderheid inzake de Abessijns-Italiaanse oorlog (1935-1936) in een overduidelijk licht gesteld (z sancties). In het handvest van de Verenigde Naties bepaalt art. 39 uitdrukkelijk, dat de Veiligheidsraad het bestaan van een bedreiging van of inbreuken op de vrede, alsmede aanvalsdaden moet vaststellen en moet aanbevelen aan de leden of beslissen, welke maatregelen van diplomatieke of economische aard, dan wel indien zodanige maatregelen ondoelmatig zijn gebleken of zouden zijn, van militair karakter moeten worden genomen om de internationale vrede of veiligheid te handhaven of te herstellen.
Het 8 Aug. 1945 door de vier grote mogendheden (V. S., Frankrijk, Groot-Brittannië en de Sowjet-Unie) te Londen vastgestelde handvest van de Internationale Militaire Rechtbank voor de rechtvaardige en snelle berechting en bestraffing van de grote oorlogsmisdadigers van de Europese As, stempelt in art. 6 de aanvalsoorlog tot misdrijf tegen de vrede, maar geeft geen definitie. Het vonnis van dit hof van 30 Sept. en 1 Oct. 1946 in het proces tegen de voornaamste Duitse oorlogsmisdadigers te Neurenberg, verklaart tot aanvalsoorlog een oorlog „ter oplossing van internationale geschillen, ondernomen als instrument van nationale politiek”.
MR L. V. LEDEBOER.
Lit.: O. Undén, La guerre d’agression comme problème de droit international (Paris, 1930); R Vignol, Définition de l’agresseur dans la guerre (Paris, 1933); G. Wasmund, Die Nichtangriffspakte (Leipzig, 1935); J. Diamandesco, Le problème de l’agression dans le droit international public (Paris. 1936); R. Théry, La notion d’agression en droit international (Paris, 1937), F Merkel, Die kollektiven Beistands- und die Nichtangriffspakte (Endingen-Kaiserstuhl, 1938).