Tot 1878 was deze oudste (137 n. Chr.) verdediging van het Christendom slechts een titel bij Eusebius ([i]Hist.
Eccl.[/i] IV, 3:3). In dat jaar werden de eerste twee (totaal 17) hoofdstukken in het Armenisch en Latijn uitgegeven door de Mechitaristen te Venetië. In 1889 vond J. Rendel Harris in het Catharina-klooster op de berg Sinaï een volledige Syrische tekst. Bij lezing der proeven ontdekte Armitage Robinson, dat de bekende Vita Barlaäm et Josaphat (Boissonnade, Anecdota, 1832, blz. 239-255), die onder de geschriften van Johannes Damascenus is overgeleverd, in ec. 26 en 27 de gehele apologie in de vorm van een redevoering in zich bevat! In Text and Studies, I, 1 (21893) verscheen het geheel. Sedert zijn nog fragmenten gevonden, bijv. Oxynhynchus Papyri XV, 1783 (1922).
Het geschrift is door den Atheensen „filosoof” Aristides ingediend bij keizer Hadrianus (117-138), niet „Adrianus Antoninus” (= Antoninus Pius, 138-161), zoals Cod. Sinaïticus 16 beweert. De inhoud bestaat uit: I. Het ware begrip aangaande God;
II. Verdeling der mensheid in Barbaren, Hellenen, Joden en Christenen, welke verdeling overeenkomt met de oorsprong van hun godsdienst; III-VII. Verering van de elementen, van de zon, enz. door de Barbaren; VIII-XIII. Dwalingen der Hellenen (c. XII een excurs over de Egyptenaren); XIV. De Joden;
XV-XVII. Verdediging van het Christendom op grond van zijn hoge zedelijke praktijk.
Deze hoofdstukken trekken dus eenzelfde lijn als de Brief aan Diognetus, die dan ook wel aan Aristides wordt toegeschreven. Met dezen vertegenwoordigt hij één type: het bewijs uit de vervulde profetie en de polemiek tegen het Jodendom ontbreken. Het beeld van Oudchristelijk leven is buitengewoon belangrijk, zo ook hetgeen hij als geloofsovertuiging van zijn kring onderstreept. Hoewel het geschrift in de Griekse Christelijke literatuur bijna geen spoor naliet, moet Eusebius gelijk hebben, dat het populair was. Dit blijkt uit zijn incorporatie in „Barlaäm en Josaphat” en uit het feit, dat de Armenische literatuur Aristides’ naam verbond aan pseudonieme geschriften (een Homilie over Lc. 23 : 42 v., een Brief aan alle filosofen (fragm.), alsmede uit kennis van Aristides bij Mesrop en Eznik).
Als type van populaire kennis van en critiek op het heidendom is Aristides’ apologie van grote godsdienst-historische betekenis; cultuurhistorisch is het geschrift van belang om de keuze en de aard van zijn polemische argumenten. Aristides kent Plato (Timaeüs), maar volhardt in een genre, dat populaire soberheid en schijnbaar onopzettelijke eenvoud eiste. De tekst (Syrisch, Grieks, Armeens) eist nog verder onderzoek, zo ook de relaties tot verdere Oudchristelijke literatuur.
Lit.: R. Harris, The Apology of Aristides (Cambridge 1891); J. Armitage Robinson ia Encyclop. Britannica, 11th ed. 1910, s.v.; R. Seeberg, Der Apologet Aristides, in: Zahn’s Forschungen, II (Leipzig 1893).