(van het Oude en van het Nieuwe Testament), d.w.z. geschriften, die niet in de canon (Joods, R. of Gr. Katholiek, Hervormd) zijn opgenomen, doch wel bewaard door synagoge, Kerk of secte en pretenderende door auteur of inhoud betrekking te hebben tot de canon.
Bij het Oude Testament dragen volgens de Protestantse en Anglicaanse opvatting die naam in het bijzonder een aantal boeken van Joodse herkomst (200 v. Chr. - 100 n. Chr.), meest niet behorende tot de eigenlijke apocalyptische literatuur. Enkele daarvan komen voor in de Vulgata (z Bijbel, canon), nl. Tobit (= Tobias), Judith, Wijsheid van Salomo, Wijsheid van Jezus Sirach, Baruch, Aanhangsels bij Daniël en bij Esther, I en II Maccabaeën, en verder als „buiten de reeks der canonieke geschriften staande”: Gebed van Manasse, III en IV Ezra. De Rooms-Katholieke Kerk beschouwt daarentegen als canoniek, dus niet als apocrief, al de boeken, die in de Vulgata voorkomen. De Orthodoxe Kerk (Gr. Kath.) volgt niet de Vulgata, maar de Septuaginta, d.w.z. zij laat de Ezra-literatuur weg, maar heeft de Psalmen van Salomo en III ien IV Maccabaeën. Blijkens canonlijsten heeft zij in vroeger eeuwen ook de Oden van Salomo hier en daar meegerekend.
De grens tussen de Apocriefen van het N.T. en de Oud-christelijke literatuur (Kerkelijke zowel als sectarische of haeretische) is onduidelijk. De nauwste omgrenzing reserveert de naam voor die geschriften, welke in bijbelse handschriften voorkomen of bij oude kerkvaders samen met Nieuw-Testamentische boeken worden aangehaald. Dat geldt van de: Pastor van Hermas, I Clemens, II Clemens, Bamabas, de Didachè, de Apocalypse v. Petrus, III Corinthen, de Acta Pauli, het Ev. der Hebraeën en het Ev. der Egyptenaren.
Er bestaat echter een hele reeks Apocriefe Handelingen, Clemens-literatuur, Petrus-literatuur, Apocriefe Evangeliën en Kerkrecht („Canones”)-literatuur, die aan allerlei behoeften van stichting en practijk moet hebben voldaan en waarvan het ketters karakter door de populaire vroomheid wellicht niet al te zwaar werd opgenomen. Daaronder vindt men soms een en ander, dat naar bovenstaande maatstaf onder deze titel zou vallen, bijv. het Ev. v. Petrus.
PROF. DR J. DE ZWAAN
Bibl.: E. Kautzsch, Apokryphen und Pseudepigraphen des Alten Testaments, 2 Bde (1900); R. H. Charles, The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament in English, 2 vol. (1913).
Lit.: Ch. C. Torrey, The Apocryphal Literature, A brief introduction, Yale Univ. Press. (1946); R. H. Charles, Religious Development between the old and new Testaments (London 1914); H.
H. Rowley, The Relevance of Apocalyptic (London 1944); E. Hennecke, Neutestamentliche Apokryphen, 2. Aufl. (Tübingen 1924); M. R. James, The Apocryphal New Testament (Oxford 1924); L. van Cleeff en P.
Hofstede de Groot, De apocryphe Evangeliën, enz., 1843, 1861; W. H. van de Sande Bakhuyzen, Evangeliën buiten het N.T. (= Oudchrl. Geschr. in Ned. vert., I, ed. N.U. Meyboom) (Leiden 1907).