was aan het Byzantijnse keizershof de naam van den groot-zegelbewaarder, die op de keizerlijke decreten of besluiten (apocriseis) het zegel drukte. Aan het Frankische hof gaf men die naam aan den minister van eredienst, die niet door den paus, maar door den koning werd benoemd.
Ook werd hij gegeven aan ’s pausen gezant te Constantinopel van de tijd van Constantijn den Grote tot aan het Schisma. Ook kloosters, abdijen en aartsbisdommen hadden wel eens gezanten van die naam te Rome, te Ravenna en te Constantinopel. Eindelijk gaf men de titel van apocrisiarius in de kloosters aan een kloosterbroeder, die het opzicht had over de kerk en de sacristij en in het bijzonder over de kostbaarheden, die er werden bewaard. Hij moest zorgen, dat de deuren bijtijds werden gesloten, zodat dieven en rovers geen gelegenheid hadden hun handen naar de eigendommen der kerk uit te strekken.Lit.: Dict. d’Archéol. chrét. et de Liturgie, I, 2537-2555.