(1) (Hebr. de Gezegende), zoon van Nerijja (Jerem. 32 : 12), vertrouweling en leerling van Jeremia*, wiens secretaris (Jerem. 36, in het jaar 605 v. Chr.) en zaakwaarnemer (Jerem. 32 : 12 vlgg., in het jaar 588) hij geweest is.
Na de val van Jeruzalem en de moord op den gouwheer Gedalja of Godolias* (Jerem. 40 : 1341 : 3) werd hij door zijn landgenoten, samen met den profeet, naar Egypte gesleept. Zijn verdere lotgevallen zijn onbekend. Het boek Baruch onderstelt dat Jeremia’s secretaris zich later naar Babylonië begaf. Jongere overleveringen zijn het oneens betreffende Baruch’s laatste jaren: volgens Hiëronymus stierf hij in Egypte, volgens Flavius Josephus werd hij in gezelschap van Jeremia door Nebukadnezar* overgebracht naar Babylonië, volgens een derde traditie ging hij uit eigen beweging naar deze stad na Jeremia’s dood en stierf er in 574, het twaalfde jaar na de verwoesting van de Heilige Stad.(2) Boek Baruch, door R.K. Kerk tot kanonieke* Geschriften, door de Hervormde Kerken tot apocriefe boeken van het Oude Testament gerekend. In de vertaling der LXX komt het voor tussen het Boek Jeremia en de Klaagliederen*. In het Grieks bewaard, werd het boek Baruch waarschijnlijk ten dele (1 : 1 —3 : 8), of zelfs in zijn geheel (aldus J. Göttsberger), in het Aramees of het Hebreeuws (aldus J. Göttsberger) gesteld.
Althans zeker een deel zou in Babylonië geschreven en voorgelezen zijn het vijfde jaar na de verwoesting van Jeruzalem (582). Het omvat vijf hoofdstukken en, in de Vulgaat, een zesde of brief van Jeremia. Doorgaans wordt het in twee delen gesplitst: het eerste (1:1 — 3 : 8), in proza gesteld en verwant met Jeremia en Dan. 9, deelt een Joodse schuldbekentenis en een gebed mee; het tweede, onderverdeeld in 319-4:4 en 4 : 5 - 5 : 9> is van poëtische aard, gaat de oorzaken der ballingschap na en poogt de Kinderen van Israël te troosten in hun grote nood. Sedert J. J. Kneucker Das Buch Baruch, Geschichte und Kritik (Leipzig 1879) schreef, wordt het boek Baruch door de Protestantse exegeten doorgaans voor onecht aangezien; zijn oorsprong wordt verlegd tot op het einde der iste eeuw n.
Chr. Daarentegen wordt het eerste deel door de Rooms-Katholieke exegeten vrijwel algemeen authentiek verklaard: zie bijv. W. Stoderl, Zur Echtheitsfrage von Baruch 1-3:8 (Münster i.W., 1922), en de toevoegsels zouden niet veel jonger zijn dan 300 v. Chr. Benevens het boek Baruch der LXX-vertaling, zijn er ook twee apocriefe of, naar de Hervormde terminologie, twee pseudepigrafische Baruch-apocalypsen bewaard: de Syrische (Bar 2) en de Griekse (Bar 3) Baruchapocalypse, beide geschreven na de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 n.
Chr. PROF. DR J. COPPENS
Lit.: E. Kautzsch. Die Apokryphen u. Pseudepigraphen d. Alten Testaments, dl I, blz. 213-225 (Tübingen 1921); J. Göttsberger, Einleitung i. d.
Alte Testament, in Herders Theologische Grundrisse (Freiburgi. Br. 1928); C. C. Torrey, The Apocrypha Literature (New Haven 1945).