betekent verwerping of geringschatting der wet en wordt vooral op theologisch gebied ter aanduiding van een geringschatting der mozaïsche zedewet gebezigd. Reeds bij de oude Gnostici komen zulke antinomistische neigingen voor, eveneens bij verschillende mystieke sekten der middeleeuwen en vooral in de eerste tijden der Hervorming, toen zij aanleiding tot de Antinomistische strijd gaven.
Melanchthon nl. vond (1527) bij de geestelijken grote onwetendheid, bij de Saksische kerkvisitatie. Hij onderrichtte hen, dat zij wel van het geloof spraken, maar vergaten, dat men slechts door berouw en boetedoening tot geloof komt. Dus moeten zij de Tien Geboden uitleggen, want de prediking der Wet zal tot boete leiden. Terwijl Luther daarmee instemde, leerde Agricola, dat berouw met uit vrees voor straf, maar uit liefde voor de gerechtigheid moest voortkomen. Zoals vaak gingen zijn aanhangers nog verder dan hij: de Wet was niet waardig het Woord Gods te heten, zij behoorde niet in de kerk, maar op het raadhuis, weg met Mozes. Lange tijd heeft deze dwaling de Lutherse kerk beziggehouden, het Eendrachtsformulier, Formula Concordiae, 1577, heeft de leer vastgesteld: de Wet openbaart Gods wil ten opzichte van wat Hem behaagt en dreigt met straf; het Evangelie leert, dat de mens vergeving ontvangt na boetedoening en schuldbelijdenis en daartoe brengt weder de prediking der Wet.PROF. DR H. VAN OYEN.