is een Latijns woord, dat eigenlijk jaarlijkse opbrengst (speciaal van graan) betekent, daarna ook koren, korentoevoer, korenprijs. De cura annonae rekende de Romeinse staat zich van oudsher tot een plicht (de aediles hadden het toezicht op de marktverkoop van het koren en in het bijzonder tegen opdrijving van de prijzen te waken, terwijl de in 267 v.
Chr. ingestelde quaestor Ostiensis het toezicht had op de korentoevoer) ; daar echter Italië een overwegend agrarisch land was en Rome bovendien sinds 241 over het graanland Sicilië, kort daarna ook over Sardinië te beschikken kreeg, beperkte het ingrijpen van de Romeinse staat in de korenvoorziening zich in de oudere tijd tot het aankopen in gevallen van bijzondere nood van graan bij naburige volken en beschikbaarstelling daarvan voor de stadsbevolking. In de loop van de tweede eeuw v. Chr. werd dit echter anders: het toenemend grootgrondbezit en het verval van de kleine boerenstand verlaagde 1. de korenproductie in Italië, zodat dit land zijn agrarische autarkie verloor en op overzeese graanimport werd aangewezen, hetgeen, in verband met het juist in deze tijd vrijwel ontbreken van een Romeinse marine en het daar door hand over hand toenemen van de zeeroof, Italië aan de rand van de ondergang kon brengen, en
2. dreef hetzelfde verschijnsel talloze onterfde boeren als bezit- en werkloze proletariërs naar de hoofdstad. Het antwoord van de Romeinse staat op 1. was het réveil van de Romeinse marine, sinds 67 v. Chr. (veel te laat) afgedwongen door de steeds weliger tierende zeeroof en het daardoor steeds groeiende gevaar voor verhongering, en in aansluiting hieraan de stichting der permanente keizerlijke eskaders te Misenum en Ravenna door Augustus, waardoor de zeeroof werd onderdrukt en de overzeese graanimport naar de hoofdstad beveiligd; zijn antwoord op 2. was de invoering door C. Gracchus in 123 v. Chr. van de zgn. frumentationes, d.w.z. de maandelijkse beschikbaarstelling van staatswege van goedkoop koren aan de burgers te Rome; dit instituut bleef, afgezien van een zeer tijdelijke opheffing door Sulla, gedurende eeuwen, ook in de keizertijd, gehandhaafd, zij het met zekere beperkingen. Ondanks deze verzwaring van de staatsbemoeiing bleven in de latere republiek de aediles met de cura annonae belast, al werden incidenteel wel eens bijzondere commissarissen hiervoor aangewezen: met het principaat komt hierin echter verandering: reeds Caesar had de zorg voor de koren voorziening aan speciale beambten, de aediles cereales, opgedragen; sedert Augustus verzorgde de praefectus frumenti dandi, een senaatsbeambte, de frumentationes, terwijl de quaestor Ostiensis gehandhaafd bleef voor het toezicht op de graantoevoer. Een beslissende hervorming komt dan echter onder keizer Claudius: de praefectus frumenti dandi, die senaatsbeambte was geweest, werd thans vervangen door een keizerlijken praefectus annonae, bijgestaan door een procurator, die keizerlijk vrijgelatene was, terwijl in de plaats van den quaestor Ostiensis eveneens een keizerlijk procurator trad: deze laatste hervorming ging samen met tal van keizerlijke maatregelen om de geregelde toevoer van koren naar de hoofdstad te verzekeren. Deze centralisering van de ganse cura annonae via keizerlijke beambten in handen van den keizer ging hand in hand met de overbrenging der frumentationes van het aerarium naar de fiscus; dit betekende, dat deze uitdelingen aan de burgerbevolking der hoofdstad, die tot dusver het karakter van een burgerrecht hadden gedragen, thans een persoonlijke edelmoedigheid van den keizer werden. Sedert Claudius blijft de cura annonae één van de belangrijkste en zwaarste zorgen van het keizerschap.
PROF. DR J. H. THIEL
Lit.: H. Bolkestein, Wohltätigkeit und Armenpflege im vorchristlichen Altertum (1939), 364 vlg.; Max Weber, Agrarverhältnisse im Altertum, in: Gesamm. Aufsätze zur Sozial- und Wirtschaftsgesch.; T. Frank, Economic History of Rome, 2nd ed. (1927).