waren belangrijke Romeinse magistraten. De oorsprong van het ambt ligt in het duister; wellicht waren zij in de aanvang opzichters van de tempel (aedes) der godin Ceres; vandaar hun naam.
In de historische tijd vinden wij aediles plebis (volksaedilen) en aediles curules, zo genoemd naar de erezetel (sella curulis), waarop zij als hoge magistraten mochten zitten. De aediles plebis zijn volgens de overlevering in 493 v. Chr. voor het eerst uit de plebs gekozen en waren helpers van de volkstribunen bij het beschermen der plebs. De aediles curules werden aan hen toegevoegd in 367 v. Chr. (toen het consulaat voor de plebejers werd opengesteld) en werden gekozen uit de patriciërs. De aediles plebis en de aediles curules vormden op den duur echter te zamen één college, welks werkzaamheid het toezicht omvatte op huizen, straten, badhuizen en vreemde godsdiensten; de zorg voor de aanvoer en de prijs van het koren en voor de markt; en ten slotte de leiding der meeste spelen. Ter uitoefening van hun ambt beschikten zij over het recht om boete op te leggen en gevangen te nemen. Tijdens de republiek kostte het ambt, wegens de spelen, veel geld; doch het kon de populariteit verhogen. In rang stonden de aediles boven de quaestoren.Julius Caesar benoemde voor de zo gewichtige korenaanvoer twee afzonderlijke aediles cereales. In de keizertijd werd de macht van het ambt steeds geringer, doordat voor de afzonderlijke werkzaamheden telkens nieuwe beambten werden benoemd.