(Lat. agrarius, de landerijen betreffende; van ager verwant met Ned. akker) betekent: op de landbouw betrekking hebbende. Met agrarische kwestie wordt doorgaans aangeduid het streven naar een rechtvaardige en nuttige spreiding van het bezit van de grond over de bewerkers van het land, met name een strijd tegen het grootgrondbezit, het daarmee gepaard gaande absenteïsme der grondbezitters en de — ook door andere oorzaken — optredende verarming van de boerenstand en de trek der plattelandsbevolking naar de stad (z migratie).
Deze problemen dateren van het bestaan der Romeinse latifundia tot de grondverdelingen in Oost-Pruisen en Hongarije in 1946. Behalve deze historische problemen duidt men met agrarische kwestie ook dikwijls aan de crisis die in agrarische landen optreedt wanneer elders door ontsluiting van nieuwe gronden of invoering van nieuwe productiemethoden de kostprijs der landbouwproducten enorm daalt, met name de door de Amerikaanse agrarische productie op het einde van de 19de eeuw veroorzaakte landbouwcrisis in vele Europese staten (z ook onder landbouw bij Nederland en België).Het verschil tussen de maatschappelijke structuur en de mentaliteit in de stad en op het platteland heeft vooral de aandacht der sociologen gehad (z boer). De spanningen tussen plattelandsbevolking en grondeigenaren of stedelijke bevolking heeft geleid tot een reeks boerenopstanden (z ook grond, grondbezit, grond verdeling en grondcrediet).
Lit.: artikel „Agriculture” in Dictionnaire de Sociologie (Paris 1931) 5 de betreffende artikelen in het Handwörterb. der Staatswiss.; A. Skaiweit, Agrarpol. (19242); W. Wygodzinski, Agrarwesen und Agrarpolitik, 2 dln (19202); G. v. Below, Probleme der Wirtschaftsgesch. (19262); G. Damaschke, Bodenreform (192320) Max Weber, Agrarverhältnisse im Altertum, in Aufsätze zur Sozial- und Wirtschaftsgesch., blz. 1-288; H. Bolkestein, Sociale Politiek en Sociale Opstandigheid in de Oudheid (1934); P. Sorokin en G. G. Z immer man, Principles of rural-urban sociology (1929); P. W. J. v. d. Berg, Het karakter der plattelandssamenleving (1941); W. Schermerhorn, De boeren in onze volksgemeenschap (1934); J. A. Verhage, Het karakterverschil tusschen Stads- en Plattelandsbevolking, „De Opbouw” Juli 1935; W. R. Heere, De studie der Volksgroepen enz. (1946); G. Stieger, Der Mensch in der Landwirtschaft (1922).