heet een Middelhoogduits dichtwerk van 878 regels, dat van kort na 1100 dateert. Het wil de lof verkondigen van bisschop Anno van Keulen (gest. 1075), den opvoeder van keizer Hendrik IV.
De dichter begint daartoe met de Schepping en de Zondeval, verhaalt van Christus’ geboorte en van de verspreiding van het christelijk geloof onder de heidenen en besluit dan met Keulen en den heiligen Anno; een korte wereldgeschiedenis is zo met diens levensgeschiedenis verenigd. Het Annolied is ons bewaard gebleven door Martin Opitz, die het in 1639 liet afdrukken naar een handschrift, dat sedertdien spoorloos verdwenen is. Een uitgave van Roediger vindt men in Monumenta Germaniae historica (1895).Lit.: W. Wilmanns, Über das Annolied, in: Beiträge zur Gesch. dér älteren deutschen Lit. (Bonn 1886).