Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Martin OPITZ

betekenis & definitie

of Martinus Opitius, Duits dichter (Bunzlau, Silezië, 23 Dec. 1597 Dantzig 20 Aug. 1639), studeerde rechten. In 1618 gaf hij reeds zijn Aristarchus in het licht, waarin hij de verwaarlozing der Duitse taal gispte.

In 1620 ging hij naar Holland; daarna trok hij naar Jutland, waar hij zijn Trostgedichte in Widerwärtigkeit des Kriegs schreef, die eerst 13 jaren later werden uitgegeven. In 1625 volgden daarop zijn Teutsche Poëmata, gedichten in de stijl van de vroege Barok en in 1630 de Schäfferey von der Nimfen Hercinie, een eerste voorbeeld van herderspoëzie in Duitsland. In 1621 werd hij leraar in de wijsbegeerte aan de hogeschool te Weissenburg, in 1629 raadsheer bij de hertog van Liegnitz en Brieg. Een jaar tevoren was hij als Opitz von Boberfeld in de adelstand opgenomen. Als secretaris van de beruchte Protestantenvervolger graaf Karl Hannibal von Dohna was hij, ofschoon zelf Protestant, in 1630 te Parijs, waar hij bekend werd met Hugo de Groot, wiens geschrift Over de waarheid van den Christelijken godsdienst hij in Duitse verzen overzette. In deze tijd gaf hij als vertaling uit het Italiaans Dafne uit, de eerste opera in het Duits (1627).

Vervolgens werd hij secretaris van koning Wladislaus IV van Polen en Pools hofgeschiedschrijver. Hij legde zich toe op de kennis der Sarmatische oudheden, hield zich daarenboven bezig met Oudduitse poëzie en gaf het (later verloren gegane) Annolied met Latijnse verklarende aantekeningen in het licht (1639).Door zijn geschriften en vooral door zijn aesthetische beginselen heeft Opitz een grote invloed op de letterkundige ontwikkeling der 17de eeuw in Duitsland gehad; hij is de leidende figuur in de vroege Baroktijd in Duitsland. Merkwaardig uit dat oogpunt is vooral zijn werk: Buch von der teutschen Poeterey (1624), een kleine poëtica (theorie der dichtkunst), die onder de invloed van du Bellay, Ronsard en Heinsius staat. Het boekje wil het dichterlijke genie onder de tucht van de klassieke kunstregelen brengen; heffing en daling moeten in het vers regelmatig afwisselen (accentuerend-alternerende metriek). Het Duitse kreupelrijm (Knittelvers) met zijn metrische vrijheden wordt verworpen, de regelmatige trocheeën en jamben, speciaal de jambische zesvoeter (alexandrijn), worden aangeprezen. Opitz’s verdiensten ten opzichte van de Duitse dichtkunst hebben vooral betrekking op de vorm; zijn dichterlijk talent was evenmin rijk als sterk.

Bibl.: Aristarchus, hrsg. v. G. Witkowski (1888); Teutsche Poëmata hrsg. v. G. Witkowski (1902, Neudr. deutsch. Litt. werke no 189); Buch v. d. teutschen Poeterey, herdr. 1876, 2de dr. 1882 (id. no 1); Opera poëtica (Amsterdam 1646, herdr. Peking 1939); Zlatna oder von Ruhe des Gemüts (gedicht); Dacia anti qua (onvolt. gebleven).

Lit.: Fr. Gundolf, M. O. (1923); R. Alewijn, Vorbarocker Klassizismus u. griech. Tragödie (1926); H. Max, M. O. als geistlicher Dichter (1931).

< >