Frans componist (Le Havre 23 Nov. 1879 - Parijs 23 Apr. 1925), studeerde bij Hekking (violoncel), Aquilina (viool) en Woollett (piano en theorie), behaalde in 1901 de Prix de Rome, was werkzaam als dirigent o.m. aan het Colonne-orkest (1896) en het Odéontheater te Parijs (1899) en van 1910 tot 1914 te Boston. Van 1914 tot 1918 diende hij als oorlogsvrijwilliger.
Na afloop daarvan was hij o.a. als dirigent aan de Parijse Opera en aan het Lamoureux-orkest verbonden, doch zijn zwakke gezondheid noodzaakte hem in 1920 ontslag te nemen.Hij schreef hoofdzakelijk kamermuziek en koorwerken met een voorkeur voor tere tinten en voor een religieus-mystieke ondergrond. De sterkste muzikale impulsen ontving hij van het Gregoriaans en van Debussy.
Bibl.: Sonata da Chiesa voor viool en orgel, Sonata voor zangstem, violoncello en piano, Kwintet voor houtblazers en piano, Suite persane voor houtblazers en hoorns, Septet voor 3 vrouwenstemmen en strijkkwartet. Conté fantasque voor harp en strijkers, Epiphanie voor violoncello en orkest, Un tas de petites choses voor piano-vierhandig, „Messe” voor drie kinderstemmen, „Le Miroir de Jésus” voor vrouwenkoor, strijkers en harp en Liederen, o.m. Trois Prières.