is een muziekinstrument, waarbij de snaren met de vingers worden getokkeld. De geschiedenis van de harp reikt terug tot vele duizenden jaren v.
Chr. Men kan de met een of meer snaren bespannen boog als een van de primitiefste vormen van de harp opvatten. De Ghaldeërs kenden reeds 3500 jaar v. Chr. een harp van 12 snaren, waarbij de snaren met koperen schroeven waren bevestigd op twee met een scherpe hoek aan elkaar verbonden balken. Deze vorm werd ook door de Egyptenaren gebruikt (z Egypte, muziek). Er zijn exemplaren hiervan bekend uit de 7de eeuw v.
Chr. Om de spanning op te vangen werd in een volgend ontwikkelingsstadium van de harp een stang tussen de uiteinden van de hoek geplaatst, aldus een driehoekig raam vormend. Dit type, reeds bekend uit de 8ste eeuw bij de Ieren, geldt als specifiek Europees type. Sindsdien zijn er tal van verbeteringen aangebracht, voordat S. Erard in 1811 met de dubbele pedaalharp het moderne orkestinstrument schiep, met een omvang zoals weergegeven in bijgaande fig., diatonisch gestemd in een toonladder van Ces groot. Het instrument heeft 7 pedalen, die dienen om de snaren te verstemmen.
Een pedaal verstemt alle gelijknamige snaren en kan deze tweemaal een halve toon hoger stemmen. Door eenmaal in te drukken worden bijv. de des-snaren in alle octaven omgestemd tot d, bij een tweede maal tot dis. Het behoeft weinig betoog, dat op een dergelijk instrument chromatiek* vrijwel onmogelijk is. Om dit bezwaar te ondervangen heeft men een chromatische harp gepropageerd (o.m. G. G.
Pfranger), die echter geen opgang heeft weten te maken. En dit niet alleen wegens het grote aantal benodigde snaren en het kleine toonvolume, dat daar het gevolg van is, maar ook omdat daarop tal van pedaalharp-effecten, zoals het accoordglissando, onmogelijk zijn.Lit.: W. Heinitz, Instrumentenkunde (1929); G. Sachs, Reallexikon (1913); I. Snoer, Die Harfe als Orchesterinstrument (1898).
(2) of sluiting, is een soort schalm, die geopend en gesloten kan worden door middel van een bout, die door ogen van de harp gestoken wordt. Bij de ankerketting, waarbij de bout niet mag uitsteken en ook niet vastroesten, wordt deze geborgd met een flauw kegelvormige vormige azijnhouten of verzinkt ijzeren opsluitpen, door een der ogen gaande en daarin met een loden prop vastgezet, terwijl overigens, bij kleine harpen, de bout veelal in een der ogen geschroefd wordt.