(Lothar), Duits meteoroloog en geophysicus (Berlijn 1 Nov. 1880-op Groenland Nov. 1930), begon zijn werk als meteoroloog onder leiding van R. Assmann op het meteorologisch observatorium te Lindenberg, waar hij in 1905 tegelijk met zijn broer Kurt assistent werd.
In 1906 ging hij mee met de Deense Groenland-expeditie onder Mylius Erichsen. In 1912-’13 volbracht hij een tocht dwars door Groenland in westelijke richting, op een breedte van 750, een tocht waarbij belangrijke glaciologische onderzoekingen werden verricht. Inmiddels was Wegener hoogleraar in de meteorologie te Marburg geworden, in 1924 te Graz. In 1929 en 1930 vertrok hij voor de derde en vierde maal naar Groenland. Op de laatste expeditie werd o.a. door echolodingen de dikte van het landijs gemeten en werd een overwinteringspost, „Eismitte”, midden op het landijs gevestigd; Wegener verongelukte na een hulpexpeditie naar Eismitte tijdens de terugtocht naar de kust.Wegener was een oorspronkelijk denker, die belangrijke bijdragen heeft geleverd op de gebieden van (o.a.) de thermodynamica van atmosferische verschijnselen, de studie van wind- en waterhozen en de klimatologie van de geologische voortijd (samen met W. Koppen), terwijl ten slotte bijzonder bekend is geworden zijn later sterk bestreden theorie van de drift der continenten.
Bibi.: Thermodynamik der Atmosphäre (1911, 1928); Wind- und Wasserhosen in Europa (1917); Die Entstehung der Kontinente und Ozeane (1920, 1929); (met J. P. Koch) Wissenschaftliche Ergebnisse der dän. Expedition nach Dronning Louises Land und quer über das Inlandeis von Nordgrönland 1912/13 (Kobenhavn 1930, Meddelelser om Grönland, 75) ; Wissenschaftliche Ergebnisse der deutschen Grönlandexpedition, hrsg. v. K. Wegener, 7 dln (Leipzig I933-4O).
Lit.: Meteorol. Zeitschr., XLVIII (1931), blz. 241; Gerlands Beitr. zur Geophysik, XXXI (1931); blz. 337; Annalen der Hydrographie, LIX (1931), blz. 193; LX (1932), blz. 507; W. Koppen, in: Petermanns Mitteilungen, LXXI (1931); A. W.s letzte Grönlandfahrt, hrsg. v. Else Wegener (1933)
Theorie van Wegener
over de verschuiving der continenten is voor het eerst door A. L. Wegener in 1912 gepubliceerd. Het volledigst werd zij in de 4de druk van zijn Die Entstehung der Kontinente und Ozeane beschreven. Zijn uitgangspunt was de vrij ver gaande evenwijdigheid der kusten van de Atlantische Oceaan, dus de oostkusten van Noord- en Zuid-Amerika enerzijds en de westkusten van Europa en Afrika anderzijds. Wegener meent, dat deze evenwijdigheid is ontstaan, doordat de continenten van elkaar zijn weggedreven.
Indien dat zo is, moeten de geologische trekken van beide kusten aan elkaar passen. Volgens Wegener en ook volgens A. L. du Toit, een Zuidafrikaans geoloog die speciaal voor dit vraagstuk Zuid-Amerika bereisd heeft, is dit inderdaad het geval; volgens andere geologen is dit niet juist.
Wegener meent voorts, dat nu nog de continenten ten opzichte van elkaar verschuiven en wel, dat Groenland zich van Europa verwijdert met een snelheid van 36 m per jaar. Zo zou Madagaskar zich 9 m per jaar van Zuid-Afrika verwijderen. Wegener stelt zich voor, dat de continenten uit soortelijk lichtere gesteenten bestaan (sial) en in soortelijk zwaardere gesteenten (sitna) drijven, als ijsschotsen in het water. Reeds lang is bekend, dat Zuid-Amerika, Afrika, Voor-Indië, Australië en Antarctica geologische overeenkomsten vertonen, die Ed. Suess tot een vroeger groot continent Gondwana gevoerd hebben, waarvan nu nog slechts resten over zouden zijn, terwijl de andere gedeelten onder zee zouden zijn verdwenen. In tegenstelling hiermede meent Wegener, dat de genoemde delen vroeger samenhingen en dat zij in de loop der geologische tijden uiteengedreven zijn (zie kaart bij het artikel Palaeogeografie).
Een tweede vraagstuk is hoe en wanneer de continenten zich van elkaar hebben verwijderd, en een derde vraag is waarom dat gebeurd is. Ook hierop heeft Wegener antwoorden gegeven, die intussen meer aanvechtbaar zijn dan de hoofdvraag óf de continenten verschoven zijn. De Engelse geoloog B. Holmes heeft voor de 2de en 3de vraag oplossingen voorgesteld, die waarschijnlijker zijn dan die van Wegener. Deze theorie heeft gedurende een dertigtal jaren een belangrijk strijdpunt in de geologische gedachtenwereld gevormd, maar heeft tegenwoordig veel minder aanhangers.
PROF. DR B. G. ESCHER.