Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GROENLAND

betekenis & definitie

is de naam van een uitgestrekt onder Deens bestuur staand eiland, scheidt de Europese IJszee van de Amerikaanse. Van Kaap Farewell in het Z. (59° 45'N.Br.) strekt Groenland zich tot voorbij 83° N.Br. uit.

Van de zuidpunt wordt het land tot 70° N.Br. langzamerhand breder, dan lopen de beide kusten noordwaarts tot 76° N.Br. Noordelijk daarvan wordt het land door de N.O. richting der westkust weer smaller tot Kaap Bridgman (83° 37'). De oppervlakte bedraagt ca 2 176 000 km2.Bodem.

Het binnenland wordt ingenomen door een geweldige ijslaag, het landijs (1 834 000 km2), in het midden 3000 m hoog, waaruit bij de kusten bergtoppen (noenataks) oprijzen. Slechts een smalle, aan de westkust 40-150, aan de oostkust 15-30 km brede strook is bewoonbaar. IJsvrij zijn totaal 297 000 km2. In de steile kusten zijn grote fjorden. Hierin monden geweldige ijsstromen uit, die zich soms met grote snelheid (tot meer dan 20 m per etmaal) voortbewegen en waarvan bij het onderduiken in de fjorden de reusachtige ijsbergen afbreken, die door de zeestromen tot ver naar het Z. meegevoerd worden. De ondergrond van Groenland bestaat uit kristallijne gesteenten, vnl. gneis en glimmer met ingesloten graniet, dioriet-, syenieten diabaasachtige gesteenten.

Op het oergebergte vindt men silurische, devonische, jura, krijt- en tertiaire sedimenten, dikwijls door vulkanische gangen doorbroken en met bazalten bedekt. In het N. komen „caledonische” (Siluur-Devoon) plooiingen voor, die meer of minder een voortzetting zijn van de N.W. Europese (Schotland, Scandinavië, Boven-Eiland, Spitsbergen, Nieuw-Groenland). Rijk aan overblijfselen van planten, als bewijzen van een vroeger veel milder klimaat, zijn de krijt- en tertiairlagen van het schiereiland Noegsoeak. Nuttige mineralen zijn kryoliet, dat sedert 1857 bij Ivigtut ontgonnen wordt, en speksteen; ook komen marmer, steenkool, grafiet (o.a. bij Julianehaab) en verschillende ertsen (o.a. ijzererts) voor.

Klimaat.

Geheel Groenland ligt in het Poolklimaat met sterke, regionale verschillen. Laagst waargenomen temperatuur in N.W.-Groenland -52,1 gr. C., in Ivigtut -28,9 gr. C., de hoogste resp. 10,5 gr. G. en 23,4 gr. C.

Neerslag in N.W.-Groenland 100 mm per jaar, in Ivigtut 1110 mm. Ivigtut heeft 208 vorstdagen per jaar. Boven het Groenlandse ijs ligt een vrijwel permanent barometrisch maximum. De depressies gaan meestal ten Z.O. van Groenland voorbij, zodat O.- en N.winden overheersend zijn. Aan de oost- en westkust treden in de fjorden somtijds föhnwinden op, die in de randgebieden de temperatuur tot 20 gr. C. doen stijgen.

Zij zijn droog en dragen bij tot vorming van ijsvrije kustzones. De oostkust wordt door een koude polaire, de westkust door een arm van de Atlantische getijdestroom bespoeld.

Flora en Fauna.

Alleen op de kusten van Groenland is organisch leven mogelijk. Het poolkarakter der flora blijkt duidelijk uit het ontbreken van bomen. Slechts in het uiterste Z.W. tussen 60-62° N.Br., treft men berken, wilgen, elzen en een dwergvlier aan, benevens essen en enige soorten bessenstruiken. Het aantal bloeiende planten wordt gerekend op ruim 400, waarvan een tiental endemisch zijn. Verder zijn er ca 300 korstmossen. Van de landzoogdieren komen in Groenland de ijsbeer, ijsvos, Eskimohond, rendier, sneeuwhaas en lemming voor; de witte poolwolf, het hermelijn en de muskusos alleen in het uiterste N. en N.O.

Vogelsoorten telt men er ca 150. Behalve een kreeftsoort en een stekelbaars leven er geen zoetwaterdieren, evenmin amphibieën en reptiliën, daarentegen ca 15 soorten weekdieren en 250 insecten. Rijker is de zeefauna. Verschillende soorten walvissen en robben waaronder de Groenlandse zeehonden en baardrobben, walrussen, ca 80 vissoorten (heilbot en ijshaai), talrijke weekdieren, korstdieren, stekelhuidigen en andere lagere dieren bevolken de fjorden.

Bevolking.

De oorspronkelijke bewoners van Groenland zijn Eskimo’s. Het merendeel der bevolking bestaat thans uit Groenlanders, ontstaan door bloedmenging van Eskimo’s en Deense kolonisten.

1820 1921 1938 1945

Groenlanders en Eskimo’s 6 286 14 331 18 311 20 832

Europeanen 274 397 580

Totaal 6286 14605 18 708 21 412*)

*) Hiervan in West-Groenland 8 966 (192), Zuid-Groenland 10 512 (370) en Oost-Groenland 1 354 (18).

De bevolking is Luthers. De Lutherse kerk is staatskerk. Het onderwijs is behoorlijk geregeld door de leerplichtwet, waardoor het analphabétisme is verdwenen. Eskimo’s en Groenlanders geven zelf onderwijs en godsdienstonderricht.

De handel is uitsluitend in handen van de Deense regering (zie hierna, onder bestuur) die (1948) voor 16,66 millioen kronen in- en voor 12,07 millioen kronen (w.o. 8,32 millioen kronen aan kryoliet) uitvoerde. De invoer omvat o.m. levensmiddelen, tabak, manufacturen en hout, de uitvoer o.m. walvisspek, gezouten kabeljauw, zeehondenhuiden en vooral kryoliet.

Bestuur.

Het bestuur over Groenland berust bij een regeringslichaam te Kopenhagen, geheten Grønlands Styrelse, terwijl de handel met deze kolonie gemonopoliseerd is en in handen ligt van het Koninklijk Groenlands Handelslichaam. De directeur der Groenlandse Administratie zetelt eveneens in de Deense hoofdstad. Deze Deense supervisie en het handelsmonopolie beogen in de eerste plaats de belangen van de Groenlandse bevolking veilig te stellen door hen tegen uitbuiting en schadelijke invloeden te beschermen. Groenland is dus een gesloten land; vreemdelingen (Deense personen en maatschappijen inbegrepen) kunnen er zich in het algemeen niet voor handelsdoeleinden vestigen; wetenschappelijke expedities en bezoekers mogen het land slechts na vooraf verkregen goedkeuring betreden. In Wereldoorlog II leerden de Groenlanders echter zelfstandigheid en de wens wordt merkbaar meer op eigen benen te staan en in contact met de buitenwereld te treden.

De westkust van Groenland, tot ca 740 N.Br., is in twee Inspectoraten verdeeld, elk onder een gouverneur en met een locaal gekozen „Landsraad”. Godthaab is de zetel van het bestuur in het Zuidelijk-, Godhavn in het Noordelijk Inspectoraat. De beide gouverneurs staan rechtstreeks onder „Gronlands Styrelse” te Kopenhagen. De Inspectoraten bestaan uit districten, welke naast de hoofdnederzettingen, buitenposten en jachtstations der Groenlanders omvatten. In deze nederzettingen oefenen Groenlanders zelfbestuur uit.

Geschiedenis.

Hoewel het mogelijk is, dat de Noorman Gunnbjörn reeds omstreeks 870 Groenland heeft gezien, begint de eigenlijke geschiedenis er van in 981. In dat jaar zeilde de wegens moord of manslag naar IJsland uitgeweken Noor Eric de Rode, die voor eenzelfde vergrijp ook in zijn nieuwe vaderland vogelvrij was verklaard, met familie en enkele aanhangers in een paar nietige Vikingschepen naar Groenland. Na er enkele jaren te zijn gebleven en delen der Z.W. kust te hebben verkend, waagde hij het naar Ijsland terug te keren en wist belangstelling te wekken voor zijn plan een kolonie te stichten in „Groenland”, de verlokkende naam waarmede Eric de Rode het nieuwe land aanduidde. Vijfentwintig scheepjes zeilden ditmaal weg, waarvan er veertien het doel zouden hebben bereikt (985). Er volgden andere en binnen enkele jaren konden twee koloniën aan Groenlands westkust ontstaan: Osterbygd (in het tegenwoordige Julianehaab) met ca 190 boerderijen, en Vesterbygd (in het huidige Godthaab) met ca 90 boerderijen. Op het hoogtepunt van de bloei van deze nederzettingen woonden er ca 3000 kolonisten.

Omstreeks het jaar 1000 werd het Christendom ingevoerd door Leif Ericson; er werden verscheidene kerken gebouwd en Groenland kreeg zijn eigen bisschop. Tot 1261 droeg het bestuur van deze hoog-noordelijke nederzetting het karakter van een republiek, doch in genoemd jaar zwoeren de kolonisten trouw aan de koning van Noorwegen; bij de Unie van Kalmar (1397) kwam Groenland daardoor aan Denemarken. Terwijl deze Noorse kolonie tot in de 13de eeuw bleef floreren, is zij daarna op tragische, nimmer volledig verklaarde, wijze geleidelijk ten onder gegaan. Vast staat, dat ca 1400 de Noorse koloniën in Groenland hadden opgehouden te bestaan en, een ander merkwaardig verschijnsel, dat zij ook in Noorwegen en IJsland geheel uit het oog werden verloren en totaal in het vergeetboek geraakten. Toen John Davis* in 1585 in Groenland kwam waren de koloniën verdwenen; hij trof slechts Eskimo’s aan.

Ruim 300 jaar moest het duren voor een tweede pionier, ca 750 jaar na Eric de Rode, Groenland in feite ontdekte. Het was de jeugdige Noorse dominee Hans Egede, die zich geroepen voelde te trachten de verdwenen kolonisten terug te vinden en ten slotte steun vond voor zijn plannen bij de koning te Kopenhagen. Op 2 Mei 1721 zeilde Egede met vrouw en kinderen, vergezeld door veertig aanhangers in de ,,Hope” uit Bergen, waarmede de eerste stap tot herkolonisering was gezet. Egede slaagde er slechts in, ruïnes en overblijfselen (van Osterbygd) terug te vinden, maar wijdde zich al spoedig geheel aan ander werk: het stichten van een eigen kleine kolonie en het verrichten van zendingswerk onder de Eskimo’s. Hoewel hij herhaaldelijk met grote tegenslag te kampen had (zo decimeerde in 1733-’34 een vreselijke pokkenepidemie de Eskimo’s), bleef hij volhouden, daarbij door Frederik IV en later, na aanvankelijke afwijzing, ook door Christiaan VI daadwerkelijk gesteund. Toen Egede na vijftien jaar repatrieerde zette zijn zoon Paul zijn werk voort; de Deense nederzettingen op de westkust breidden zich geleidelijk uit.

De invloed der Egede’s op de houding van Denemarken t.o.v. Groenland is groot geweest.

In 1814 werd de Unie tussen Denemarken en Noorwegen ontbonden; over Groenland werd, evenmin als over IJsland en de Far Öer, gesproken, zodat het bij Denemarken bleef. Denemarkens souvereiniteit strekte zich meer dan honderd jaar in feite alleen over het kustgebied uit, nl. de westkust en het handelsstation Angmagsalik op de oostkust. In 1917 werd het beheer echter uitgebreid tot het gehele eiland, waarna een dispuut ontstond met Noorwegen over jacht- en visrechten op de oostkust; van ernstiger aard waren de conflicten met laatstgenoemd land in 1931 en 1932, welke hun oorsprong vonden in steenkolenvondsten. Noorwegen maakte aanspraken op twee stukken land aan de oostkust, doch werd door het Haagse Hof van Internationale Justitie op 5 Apr. 1933 in het ongelijk gesteld.

Op 9 Apr. 1941 werd een overeenkomst getekend tussen de Deense gezant in Amerika en de V.S., welke Groenland tijdelijk onder het protectoraat plaatste der V.S., doch de souvereiniteit van Denemarken uitdrukkelijk erkende. De V.S. verkregen het recht om in Groenland vliegvelden, bases, meteorologische en radio-stations aan te leggen en in bedrijf te houden. Deze toestand eindigde in 1945 toen Denemarken zijn rechten hernam (de V.S. behielden hun bases echter).

Verdere ontdekkingsgeschiedenis

In de 19de eeuw was inmiddels een begin gemaakt met het stelselmatig exploreren van Groenland; honderden expedities onderzochten en bestudeerden dit grootste eiland der wereld. De belangstelling gold met name de geheimzinnige oostkust en verder het onbekende noordelijkste deel van Groenland en het binnenland. Een afzonderlijk hoofdstuk vormt speciaal de exploratie van het binnenland met zijn reusachtige ijskap. Het begon met tochten dwars over het eiland. De eerste die het waagde van kust tot kust over de ijskap te trekken was de grote Poolonderzoeker Nansen, die deze stoutmoedige tocht, van O. naar W. gaande, in 1888 met vijf metgezellen volbracht. Andere bekende tochten dwars over Groenland waren, naast die van Peary in het hoge N., die van de Zwitser Quervain (1912), van Rasmussen en Freuchen die in het noordelijkste deel heen en terug gingen van kust tot kust (1912) en van Koch en Wegener over het breedste deel van Groenland (1913).

Na ca 1925 ziet men vervolgens een aantal expedities uittrekken met het doel op de ijskap te overwinteren en er wetenschappelijke waarnemingen te verrichten. Het waren de Amerikaanse Groenland-expedities onder Hobbs, uitgaande van de Universiteit van Michigan (i926-’3i), de Duitse onder Wegener (1929-’31) en de Britse „Arctic Air Route Expedition” onder Watkins (1930-’31). De wetenschappelijke resultaten van deze ondernemingen, speciaal van die onder Wegener, waren zeer belangrijk, vooral op meteorologisch en glaciologisch gebied.

Ten slotte verdienen nog vermelding de ontdekkingen en onderzoekingen van de Groenlander Rasmussen, die een diepgaande studie maakte van cultuur en taal der Eskimo’s.

K. W. L. BEZEMER

Lit.: Meddelelser om Grønland Kobenhavn (van 1879 af); F. Nansen, The First Crossing of Greenland (1890); R. E. Peary, Northward ever the Great Ice (1898); F. Nansen, Nebelheim (1911); D. Bruun, The Icelandic colonization of Greenland and the finding of Vinland, in: Meddelelser om Grønland LVII (København 1918); K.

Rasmussen, Greenland by the Polar Sea (1921); F. Jonsson, On the Icelandic colonisation of Greenland, in: Greenl. publ. by the Comm. of geol. and geogr. investigation of Greenl. (1928, II); H. Egede, Die Erforschung von G. (1923); L. Koch, Geologie von G. (1935); T. N. Krabbe, Greenland, its Nature, Inhabitants and History (1930); M.

Vahl e.a. Greenland (1930).

< >