Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DRIFT

betekenis & definitie

1. In elk beleven schuilt een gedreven worden.

In alles wat wij doen of ondergaan, wat wij begerend trachten te bemachtigen of wat wij verwerpend afstoten is iets driftmatigs, zowel in het zoeken, grijpen, vasthouden als in het vluchten, vermijden, uitwijken of vernietigen (Jaspers). De vraag wat een drift eigenlijk is, wordt verschillend beantwoord. Wij moeten ons bewust zijn, dat een drift in concrete geïsoleerde vorm niet bestaat, maar dat wij abstraherend en objectiverend tot het aannemen van driften komen. Wij spreken er dan over, alsof een drift een concrete zaak is.Jaspers definieert: „driften zijn beleefde instincten, dat wil zeggen functies, die zich voltrekken uit een drang zonder dat inhoud en doel van het gebeuren bewust worden, maar zo, dat een ingewikkeld, doelmatig gebeuren in een opéénvolgende reeks drangachtige bewegingen zijn doel bereikt”. — Freud omschrijft de drift als „de psychologische representant van uit het lichamelijke stammende in de psyche aankomende prikkels, een maat van de eis tot arbeiden, die aan het psychische ten gevolge van zijn samenhangen met het lichamelijke is opgelegd” (Kleine Schriften, IV, blz. 257). Klages schrijft: „de driften zijn de voorwaarden en de onderlaag van het persoonlijk karakter, in het bijzonder van de kwaliteit”. Zij steken dus in de drijfveren. De driften behoren tot de vitaliteit en niet tot het persoonlijke en het „ik”.

Freud wijst op het conservatieve karakter van de drift. Er is in het leven een diepe dwangmatige drang tot herhaling. Een drift, aldus Freud, streeft niet naar verandering of naar ontwikkeling, maar naar terugkeer tot een vroegere toestand. Freud neemt de volgende driften aan:

1. de levensdriften of „ik” driften:
a. sexuele driften (Eros), a de ongeremde sexuele drift, β de geremde gesublimeerde drift;
b. de drift tot zelfbehoud.
2. De doodsdrift, waaraan de taak toekomt het organisch levende in levenloze toestand terug te voeren. De agressieve driften zouden hiertoe behoren, evenals het sadisme.

Tegen dit schema zijn verschillende argumenten aan te voeren. Dat de doodsdrift bestaat is niet voldoende bewezen. Voorts kan men opmerken, dat er hoogstwaarschijnlijk meerdere driften bestaan. Het wordt door de meeste onderzoekers onjuist geacht, instinct en drift gelijk te stellen — Jaspers doet dit vrijwel — , maar het is wel juist dat in ieder instinct een drift schuilt, anders zou het instinct zich niet kunnen verwerkelijken. Er moeten dus minstens zoveel soorten driften als instincten zijn. Tenzij men drift als een volkomen richtingloze drijvende kracht beschouwt, die in dienst kan komen van alle mogelijke instincten. Hier zijn zeker argumenten voor. Een gedrevenheid zonder richting op een object zou dan het kenmerkende van de drift zijn. Hiervoor pleit, dat driften van object kunnen wisselen. De dieptepsychologie geeft hiervan voorbeelden. De drang zou dan de drift zijn. Er tegen valt op te merken, dat de drift niet steeds uit dezelfde bron haar energie put. Hier ligt dus nog een belangrijk terrein van onderzoek. Weer andere onderzoekers, o.a. Jaspers en Kronfeld, spreken niet alleen van lichamelijke driften, maar ook van psychische en geestelijke driften. Hierbij wordt in het midden gelaten, waaruit de geestelijke drift haar energie put. Kronfeld stelde een uitvoerig systeem der driften op. Ik geef dit hier weer.

A. Vitale driften: voedingsdrift, sexuele drift, „ik”-driften. Bij de „ik”-driften onderscheidt hij driften met een concreet tegenwoordig object, die op zelfbehoud, winnen aan macht, handhaving van het „zelf”, verhoging van het „zelf” gericht zijn; hieronder behoren de machtsdrift, hebzucht, eerzucht, vrijheidsdrang. (Deze laatste vormen reeds de overgang naar B.)
B. Psychische of geestelijke driften: drift tot verwerkelijking van waarden. Zij volgen op de opstijgende rij der vitale driften, in het bijzonder de „ik”-driften. Dikwijls zijn zij dynamische veranderingen van deze laatste: waarheidsdrift, rechtvaardigheidsdrift, drift tot schoonheid, tot werk, tot liefde. Polair gerichte driften zien wij hierbij op de voorgrond treden. In de grond zijn het begerings- en strevingsacten. Tegenover de drift tot vrijheid staat drift tot gehoorzaamheid, tegenover heerszucht behoefte zich te onderwerpen, tegenover de drift zich te doen gelden, de drift zich op te offeren. Men zou er nog aan kunnen toevoegen de drift tot verzorgen (wellicht een onderdeel van het ouder-instinct) en de drift tot verzorgd worden. Ook de drift tot kennen ontbreekt in dit schema en de drift tot sociale invoeging en tot verenkeling. Al deze aandriften kunnen op verschillende manieren als wensen, verlangen, streven, gedreven worden, worden doorleefd. Zij zijn in voor ieder mens specifieke differentiëring in iedereen werkzaam. De verscheidenheid ontstaat door de menselijke verscheidenheid. Er zijn mensen met sterke en met zwakke driften, er zijn driften, die krachtens haar aard geweldig tot ontlading dringen en het ogenblik beheersen. Er zijn er, die aanhoudend en met stille en gelijkmatige druk de mensen tot hun einddoel brengen. Er zijn driften, die éénmaal en die blijvend werken, er zijn driften, die telkens wanneer zij bevredigd zijn in nieuwe vorm zich verder differentiëren. Er zijn periodiek terugkerende en er zijn ieder ogenblik aanspreekbare driften. De driftleer moet op de duur een van de grondvesten worden van een alles omvattende persoonlijkheidsleer.

PROF. DR H. C. RÜMKE

Lit.: S. Freud, Sammlung kleiner Schriften. Neurosenlehre, IV (Wien 1921); A. Kronfeld, Lehrb. d. Charakterkunde (1932); Karl Jaspers, Allg. Psychopathologie (1948); H. C. Rümke, Inl. tot de Karakterkunde (Haarlem 1937).

< >