Duits anthropoloog (Karlsruhe 1842-1916), volbracht de studie voor ingenieur en werkte na 1863 bij de spoorwegen in Baden; sedert 1866 legde hij zich toe op economie en landbouwkunde en was hij als landbouwingenieur enige tijd werkzaam te Konstanz. Spoedig echter keerde hij naar Karlsruhe terug om zich te wijden aan zijn anthropologische studiën, gebaseerd op de metingen van dienstplichtigen en leerlingen van middelbare scholen.
De statistische gegevens, hieraan ontleend, toonden hem, dat de stadsbevolking en de hogere standen meer langschedeligen opleverden dan de plattelandsbevolking en de lagere klassen, en verleidden hem tot de uitspraak, dat in de hogere standen het Germaanse ras beter behouden was dan in de lagere en dat de Noordse langschedelige typen door hun meerwaardigheid de neiging vertonen naar de hogere, leidende lagen der samenleving op te klimmen. Met den Fransman J. A. de Gobineau, die hem in dezelfde denkrichting was voorgegaan, was hij een van de grondleggers der anthroposociologie. Vele van zijn generalisaties zijn onjuist gebleken.DR A. LYSEN
Bibi.: Anthropologische Untersuchungen der Wehrpflichtigen in Baden (Hamburg 1890); Der Darwinismus gegen die Sozialdemokratie (Hamburg 1891); Die natürliche Auslese beim Menschen (Jena 1893); Die Bedeutung des Bauernstandes für den Staat und die Gesellschaft (Berlin 1894; 2e uitg., 1906); Die Gesellschaftsordnung und ihre natürlichen Grundlagen (Jena 1895; 3e uitg., 1900); Der Abänderungsspielraum (Berlin 1896); Zur Anthropologie der Badener (Jena 1899).
Lit.: B. Erblinger-Ammon: Otto Ammon, das Lebensbild eines Rasseforschers (Halle 1925).