(Renthendorf 2 Febr. 1829 - 11 Nov. 1884), een zoon van Christian Ludwig en eveneens een uitstekend dierkundige, begaf zich reeds op 18-jarige leeftijd met Baron von Müller op expeditie naar de Nijl, waar hij vijf jaar lang verzamelde en dieren in het wild bestudeerde. In 1856 bereisde hij met zijn broeder Spanje en vestigde zich na zijn terugkeer in 1858 te Leipzig.
Hier maakte hij een aanvang met zijn voortreffelijk werk: Das Leben der Vögel (Glogau 1861 en 1867). In 1860 bezocht hij Noorwegen en Lapland, en in 1862 vergezelde hij hertog Ernst von Coburg-Gotha op een tocht naar Abessinië, waarvan hij later verslag gaf in zijn Ergebnisse einer Reise nach Habesch (Hamburg 1863). Van 18631867 was hij directeur van de Zoologische tuin te Hamburg, om zich vervolgens naar Berlijn te begeven, alwaar hij met de bouw van het aquarium werd belast. Tot 1875 bleef hij directeur van dit aquarium en voegde zich daarna met Finsch en graaf Waldburg bij de wetenschappelijke expeditie, door het geografisch genootschap te Bremen uitgezonden naar West-Siberië.
Hij vergezelde daarna Rudolf, kroonprins van Oostenrijk op zijn reizen naar het gebied van de Midden-Donau en Spanje om met hem de vogelkunde te beoefenen.Bibl.: Illustrirtes Thierleben (6 dln, voltooid in 1869), zijn belangrijkste geschrift, later verschenen nog verschillende verbeterde uitgaven, zo de 4de (13 dln) in 1910 en vlgg. jaren (waarin zijn biografie) en ook een volksuitgave, welke ook in het Nederlands werd vertaald; Gefangene Vögel (Leipzig 1870-1875); met Roszmäszler: Die Thiere des Waldes (2dln, Leipzig 1863-1866).