Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Aquarium

betekenis & definitie

Dit woord werd pas in 1853 voor het eerst gebruikt, en wel door den Engelsman Ph. H.

Gosse. Een afgesloten ruimte, met water gevuld, waarin men dieren en/of planten in het leven tracht te houden, noemde men te voren wel een „vivarium”, terwijl, als overgang naar het tegenwoordig gebruikelijke woord „aquarium” een enkele maal het woord „aquavivarium” werd aangetroffen.A. Zeewater-aquarlum

Het is practisch gesproken niet mogelijk een zeewater-aquarium door het onder voldoende verlichting daarin te zamen brengen van levende, het koolzuur ontledende zeeplanten en zeedieren, in biologisch evenwicht te houden. Ook bij een in alle opzichten voldoende verlichting van zeeplanten, die in een aquariumbassin in leven kunnen worden gehouden, kunnen slechts zeer weinige, niet te grote en niet te beweeglijke zeedieren in een zodanig bassin gehouden worden, wil het biologisch evenwicht daarin niet worden verbroken, m.a.w. wil niet de hoeveelheid zuurstof, die verbruikt wordt bij de ademhaling van dieren en planten en bij de afbraak van de door uitwerpselen, huidafscheidingen, afgestorven dieren of afgestorven plantendelen in het water geraakte organische stoffen, de hoeveelheid door de planten geproduceerde zuurstof overtreffen.

Afgezien van de zeer weinige gevallen, waarin voortdurend vers zeewater opgepompt en, al dan niet na filtratie, door de bassins kan worden gevoerd, zijn grote zeewater-aquaria ingericht volgens het circulatiesysteem van W. Alford Lloyd, dat voor het eerst werd toegepast in het door Lloyd zelf ingerichte aquarium van de „Jardin d’Acclimatation du Bois de Boulogne” te Parijs, hetwelk in 1861 werd geopend.

Dergelijke grote zeewater-aquaria zijn dus van recente datum. Ook het aquarium van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam, dat in 1882 geopend werd en dat als voorbeeld gediend heeft bij den bouw van de aquaria te Antwerpen, Berlijn en Londen, is gebouwd volgens het circulatie-systeem van Lloyd, een zuiver empirisch systeem, waarbij steeds, of althans gedurende zeer vele jaren, hetzelfde zeewater in het aquarium circuleert. Het aquarium bestaat daarbij uit drie verdiepingen, te weten, van boven naar beneden: een hoogreservoir, de bassins, waarin de zeedieren leven, en kelder reservoirs met filtreerruimten. Van de kelderreservoirs uit wordt het zeewater enige malen per etmaal opgepompt naar het hoogreservoir, dat ruim 6 m boven de bassins is gelegen. Van dit hoogreservoir uit voeren leidingen tot vlak boven het water der bassins, waar zij eindigen in toegespitste glazen canules. In verband met de 6 m hogere ligging van het hoogreservoir spuit het zeewater met kracht uit deze canules op de oppervlakte van het bassinwater, waardoor, evenals bij een waterstraalluchtpomp, veel lucht wordt medegevoerd, die, fijn verdeeld, in het bassinwater terechtkomt.

De totale hoeveelheid zeewater, die in het aquarium circuleert, bedraagt ongeveer 600 000 1 en is ruim zesmaal zo groot als de hoeveelheid zeewater, aanwezig in de gezamenlijke bassins, waarin de zeedieren leven.

Nu en dan werd een gedeelte van het zeewater in het „Artis”-aquarium door oceaanwater uit de Golf van Biscaje vervangen, dat bij al die gelegenheden op de meest bereidwillige wijze en geheel belangeloos door schepen der Stoomvaart Maatschappij Nederland of van de Koninklijke Hollandsche Lloyd werd medegebracht. Slechts éénmaal sedert de opening van het aquarium, in Febr. 1936, werd op deze wijze de gehele hoeveelheid zeewater vernieuwd.

Oorspronkelijk stroomde het van de bassins, waarin de dieren leven, afgelopen zeewater in de

kelder van het aquariumgebouw door grote zandfilters, die binnen een houten wand in twee gemetselde filtreerruimten gelegen waren. Bij een onderzoek, ingesteld in 1927, bleek, dat de houten wanden van deze zandfilters reeds jaren geleden waren uiteengevallen, zodat de filters niet meer functionneerden. Toen naar aanleiding hiervan de gedachte opkwam de filters te herstellen, kwam als natuurlijk gevolg de vraag naar voren, welke betekenis deze filters eigenlijk zouden moeten hebben. Aan een poging tot beantwoording dezer vraag kon men zich echter slechts wagen, wanneer ongeveer bekend zou zijn, welke stoffen door de in het aquarium levende dieren in het daarin circulerende zeewater worden gebracht, hoe deze stoffen worden afgebroken en welke resten ten slotte in het water achterblijven en zich ophopen. Een onderzoek dienaangaande werd het onderwerp der dissertatie van mej. Catharina Honig (1933).

Uit dit onderzoek bleek, dat de door de dieren in het zeewater gebrachte organische stofwisselingsproducten, afgezien van weinig practische betekenis hebbende, kleine hoeveelheden van andere ontledingsproducten, zoals fosfaten, ten slotte tot ammoniak en koolzuur worden afgebroken. Het koolzuur maakt het zeewater te zuur, m.a.w. de PH te laag. Zoals te verwachten was, bleek in deze een practisch afdoende correctie gemakkelijk te bereiken door, naast voldoende aëratie, het zeewater door grote filters, gevuld met schoongewassen schelpengruis van het Noordzeestrand te leiden. Hierdoor werd bereikt, dat de pjj, die te voren niet meer dan 6,7 bedroeg, tot 7,9 werd opgevoerd. In verband hiermede leven en gedijen thans o.a. zeeanemonen en zeesterren vele jaren lang in het in het aquarium circulerende zeewater, terwijl deze dieren daarin te voren niet in leven konden blijven en derhalve werden gehouden in niet op de circulatie aangesloten bassins, in zeewater, dat telkens door van onze Noordzeekust aangevoerd vers zeewater werd vervangen.

De ammoniak bleek door nitrificerende bacteriën geoxydeerd te worden, eerst tot nitriet, daarna tot nitraat. Nitriet was dan ook steeds slechts in geringe hoeveelheden in het aquariumwater aanwezig, het nitraat had zich reeds opgehoopt tot i g NaNOs per liter aquariumwater, een hoeveelheid, vele honderden malen zo groot als die, aanwezig in het zeewater.

De tegenwoordig bij aquariumliefhebbers zo in zwang zijnde filtratie door adsorptieve kool kan dit nitraat niet verwijderen. Alleen veel grotere moleculen dan die van een nitraat worden door de kool geadsorbeerd, in casu de door de dieren in het zeewater gebrachte organische stoffen en een gedeelte der splitsingsproducten daarvan. In hoeverre deze organische stoffen en splitsingsproducten in de voorkomende concentraties voor bepaalde zeedieren schadelijk zijn, is nog onbekend; onderzoekingen, bruikbaar om daaruit betrouwbare conclusies te trekken, ontbreken. Begrijpelijkerwijze is bij dit alles de beschikbare hoeveelheid zeewater van belangrijke betekenis, d.w.z. de verhouding van de hoeveelheid zeewater, die de bassins, waarin de dieren leven, bevatten, tot de gehele hoeveelheid zeewater, die in de bassins, filtreerruimten, kelderreservoirs, hoogreservoir en leidingen te zamen circuleert. Het zeewater in het aquarium van Artis, waar bedoelde verhouding, naar reeds werd opgemerkt, zeer gunstig is (1 : 6), bevat dan ook, naar uit het onderzoek van mej. Honig bleek, slechts zeer weinig organisch gebonden stikstof, hetgeen verband houdt met het feit, dat oxydatie der organische verontreinigingen in een dergelijk aquarium snel verloopt.

Zoals gezegd, houdt een koolfilter het nitraat niet tegen, wel echter de organische stoffen, uit de afbraak waarvan het nitraat ontstaat. Men zou dus kunnen denken, dat het koolfilter de nitraatvorming belemmert. Dit is echter vermoedelijk niet het geval, daar hoogstwaarschijnlijk de door het koolfilter geadsorbeerde organische stof op den duur ook in het koolfilter, waardoor voortdurend de circulatiestroom van het aquarium gaat, verder tot kleinere moleculen zal worden afgebroken, die dan weder aan het door het filter circulerende water zullen worden afgegeven.

Filtratie door adsorberende kool heeft dan ook alleen zin, wanneer men in een kleiner of groter bassin een groot aantal zeedieren houdt en niet de beschikking heeft over een voortdurend door dat bassin circulerende hoeveelheid zeewater, vele malen groter dan het bassin zelf kan bevatten. In zodanig geval zal het bassin door veel grotere hoeveelheden organische stof worden verontreinigd dan, naar hiervoor reeds werd opgemerkt, het geval is in een aquarium (o.a. Artis) met een grote reserve aan zeewater. Het kan inderdaad van belang zijn deze grote hoeveelheden organische stof zo spoedig mogelijk door een koolfilter op te vangen. Daarbij zal dan echter het koolfilter geregeld tijdig moeten worden gereinigd.

Mej. Honig toonde aan, dat men door toevoeging van kleine hoeveelheden lactaat of tartraat aan het aquarium-zeewater de levensomstandigheden van de steeds aanwezige denitrificerende bacteriën zó kan maken, dat deze laatste het nitraat via nitriet tot stikstof afbreken, welke stikstof dan uit het water ontwijkt en in de lucht verdwijnt.

Kort daarop kwam dr Kurt Kramer te Mülheim/Ruhr tot een zelfde resultaat bij gebruik van gewone suiker (saccharose) in plaats van lactaat of tartraat.

Een practisch bruikbare methode, om op deze wijze al het in grote aquaria (o.a. Artis), circulerende zeewater van het daarin gevormde nitraat te ontdoen, is echter nog niet gevonden. Totdat een zodanige methode zal zijn gevonden, blijft het dan ook nodig van tijd tot tijd het in een dergelijk aquarium circulerende zeewater, of althans een gedeelte daarvan, door vers zeewater te vervangen.

DR A. L. J. SUNIER

B. Zoetwater-aquarium.

Als eerste aquarium houders worden de oude Romeinen genoemd, die op hun gastmalen in grote vaten zeebarbelen in de eetzaal brachten, welke de gasten in handen werden gegeven, die zich dan aan het kleurenspel der stervende vissen verlustigden. Met de ondergang van het Romeinse rijk verflauwde de belangstelling voor het aquarium. In 1850 werd opnieuw getracht, dieren in aquaria te houden, nadat in 1837 de Engelsman Ward de wisselwerking tussen plant en dier in het water had ontdekt.

De nestor van de aquariumhouders, Adolf Rosmaszler, trachtte in 1856 in de Gartenlaube de lezers te interesseren voor het verzorgen van zoetwater-aquaria. In 1857 verscheen van zijn hand Het zoetwater-aquarium, waarin een korte beschrijving van de in het water levende planten en dieren met aanwijzingen voor hun verzorging in huis. In 1892 werd de eerste vereniging voor aquariumliefhebbers („Aquarium”) te Gotha opgericht; in 1893 te Hamburg de vereniging „Humboldt”; in 1895 te Berlijn „Nymphaea alba” en in 1896 te Berlijn „Triton”, tot vóór de oorlog de grootste vereniging.

Maar ook Nederland had pioniers. Swammerdam*, apotheker (midden 17de eeuw), hield in glazen bakken dieren en planten. Antony van Leeuwenhoek*, trouw bezoeker van de apotheek ,,de Star”, beschouwde zijn aquarium als bron van studie.

Het duurde lang voor het aquarium een plaats in de huiskamer veroverde. Eerst mannen als Heimans*, Den Hollander, Godefroy e.a. wisten de belangstelling voor het kameraquarium te wekken. Als voorloper wordt de goudviskom beschouwd, die door ondoelmatigheid een martelverblijf was. Van een juiste waarneming kon door beeldvertekening geen sprake zijn. De eerste doelmatiger aquaria werden van hout vervaardigd. Daarna kwamen de glazen aquaria.

Het verwarmingsvraagstuk was toen nog niet van betekenis. Men hield alleen koudwater-vissen en enkele sub-tropische, welke, als het aquarium in een verwarmd vertrek geplaatst was, het wel uithielden. Toen de belangstelling naar tropische visjes uitging, kwam de grote moeilijkheid de temperatuur van het water op 20 & 25 gr. C. te brengen. Er werden nu glazen bakken gefabriceerd met een kegelvormige instulping, waaronder een lampje kon branden (zie figuur hieronder). Al deze gegoten aquaria gaven een vertekend beeld; daarom werden ze door sommige fabrikanten aan één der zijden geslepen.

Men bouwde nu aquaria, met een metalen geraamte waarin de ruiten met stopverf weiden gezet. De bodem bestond uit plaatijzer, in welks midden een rond gat werd gemaakt. Hierop werd een halve bol gelast of geklonken, waaronder voor de warmtebron (gas of petroleum) plaats was. Hoewel de bezwaren nu t.o.v. de glazen aquaria bijna tot nul waren gereduceerd, waren een onaangename lucht in huis, de mogelijkheid van walmen en daardoor brandgevaar toch een nadeel; bij gasverwarming kwamen zelfs verslikkingsgevallen voor.

Meer en meer werd nu electriciteit voor de verwarming gebezigd. Men bracht lampen aan boven de wateroppervlakte, waardoor echter alleen deze werd verwarmd. Enkele liefhebbers plaatsten toen de lampen in een metalen of glazen buis waardoor het zich bij de bodem bevindende water werd verwarmd en er circulatie optrad.

Thans is het regelbare verwarmingsapparaat, dat op een bepaalde temperatuur kan worden ingesteld, een feilloos hulpmiddel.

Is deze temperatuur bereikt, dan wordt de stroom automatisch uitgeschakeld. Daalt deze, dan wordt weder contact gemaakt.

Verwarming en zuurstofvoorziening schiepen grote moeilijkheden.

Aanvankelijk wist men weinig van de wisselwerking tussen plant en dier.

Gingen de vissen aan de oppervlakte zwemmen en hapten zij naar lucht, dan werd leidingwater ingelaten en de dieren waren weder even van de dood gered. Er werden dus apparaten bedacht om het water te „doorluchten”. Hierbij bleek dat de gedachte, dat het water zuurstof zou opnemen, foutief was. Er werd alleen een stroming in het water opgewekt, waardoor het bodemwater naar de oppervlakte werd gevoerd en gasuitwisseling aan de oppervlakte kon plaatsvinden.

Van de vele uitgedachte toestellen zij slechts dat van Becker vermeld. Het werkte 10 uur en verbruikte dan 2 1 water, welke steeds opnieuw werden benut. Het bestond uit een hoog aangebracht reservoir. Het water druppelde door een regelbare kraan in een trechtervormig uitlopende buis. Elke druppel drukt telkens een kolommetje lucht naar beneden. In de luchtdicht afgesloten kolf wordt de lucht van het water gescheiden. De eerste wordt door de luchtleiding in het aquarium, het water door de druk der vallende druppels in het verzamelglas gedreven.

Later werden luchtketels gebruikt welke met lucht werden volgepompt, die dan weder langzaam naar het aquarium stroomde. Voor zover deze ketels van manometer en reduceerventiel waren voorzien, waren ze wel betrouwbaar; met zelf vervaardigde bussen hebben ernstige ongevallen plaats gevonden.

Thans zijn electrische luchtpompjes in gebruik, welke meer dan één uitstromer kunnen verzorgen en zeer betrouwbaar zijn. Deze pompjes worden met filters in verbinding gebracht. Een filter bestaat uit een smalle glazen bak of een van celluloid. Hierin bevindt zich resp. een laagje watten of glaswol, een laagje grind, een laag filterkool en ten slotte wat marmergruis. In het filter bevindt zich een buis van celluloid, welke aan het ondereinde is geperforeerd. In deze cylinder staat een zgn.

Bethpomp. De werking berust op het systeem der communicerende vaten. Na het passeren der „filterlagen” stijgt het water in de cy linder van celluloid en wordt nu door de luchtdruk weder in het aquarium gepompt.

Zo zijn we langzamerhand tot de schitterende kameraquaria, i a ij m lang gekomen, geheel met fraaie houtsoorten ombouwd. De oudste bewoner was de goudvis, daarna werden vissen uit onze inheemse fauna gerecruteerd, gevolgd door bewoners uit sub-tropische streken. Thans kan keuze uit enkele honderden soorten worden gemaakt. K. WERNER