I, (Alexander Pawlowitsj Romanow)
keizer van Rusland van 1801-1825 (St. Petersburg 23 Dec. 1777 - Taganrog 1 Dec. 1825), was de oudste zoon van tsaar Paul I en diens tweede vrouw Maria Fjodorowna (Sophie Dorothea van Wurtemberg). Zijn grootmoeder Catharina II trok de leiding van zijn opvoeding aan zich en gaf hem den Zwitser Laharpe tot leermeester, die hem de politieke denkbeelden der Europese verlichting bijbracht. In zijn verhouding tot zijn vader Paul en zijn grootmoeder Catharina, die vijandig tegenover elkander stonden, leerde Alexander reeds jong een masker te dragen. Wegens zijn ondoorgrondelijkheid, bij uiterlijke charme, is hij wel de „betoverende sphinx” genoemd. Hij was in 1793 gehuwd met Elisabeth Aleksejewna geboren Maria Louise van Baden.
Van de samenzwering tegen zijn geesteszieken vader Paul in 1801 droeg hij kennis, maar diens dood op 23 Mrt 1801 had hij niet bedoeld. Op 24 Mrt 1801 aan de regering gekomen, wijzigde hij in velerlei opzicht de koers, maar van zijn vrijzinnige ideeën, bevrijding der boeren en instelling van een constitutie, werd vrijwel niets verwezenlijkt. Slechts het onderwijs onderging enige vernieuwing en uitbreiding. Alexander verliet weldra zijn aanvankelijke politiek van vrede met Frankrijk: toen Napoleon op 18 Mei 1804 keizer was geworden, verbond hij zich op 11 Apr. 1805 met Engeland en deed mee aan de Coalitie-oorlogen van 1805 en 1806-’07.
Na de nederlaag bij Friedland (14 Juni 1807) sloot hij bij de vrede van Tilsit (9 Juli 1807) vriendschap met Napoleon, waarbij Rusland de vrije hand in Oost-Europa kreeg. Later groeide weer de tegenstelling tot Napoleon, waartoe de invloed van den Pruisischen staatsman vom Stein op Alexander bijdroeg en die in 1812 leidde tot de tocht van Napoleon naar Moskou. In zijn diepe bezorgdheid vond Alexander gedurende deze tijd troost in het geloof. Na de ondergang van Napoleons grote leger voelde hij zich geroepen Europa te bevrijden. Hij nam deel aan de zesde Coalitie-oorlog van 1813-T4. Mede onder invloed van de romantisch mystieke barones Juliana von Krüdener ontwierp hij in 1815 de Heilige Alliantie.
In de latere jaren van zijn regering is Alexander steeds meer een teruggetrokken en tot mystiek neigende figuur geworden. Binnenslands liet hij het bestuur over aan reactionnaire ministers zoals Araktsjejew, in zijn buitenlandse staatkunde volgde hij weldra Metternich bij diens interventiepolitiek, die tegen de revolutionnaire bewegingen was gericht. Hij verloochende zijn adjudant, generaal Ypsilanti, toen deze in 1820 het sein tot de Griekse opstand gaf. Ook verder schonk hij, niettegenstaande aandrang in Rusland, geen steun aan de Griekse opstandelingen. Zijn laatste levensjaren waren somber. Hij stierf op een reis naar de Krim, waarheen hij zijn zieke gemalin tot herstel van gezondheid bracht. Haar huwelijk met hem was lange tijd niet gelukkig geweest.
Lit.: Golovine, Histoire d’A. I (1859); K. Waliszewski, La Russie il ya centans. Le règne d’Alexander I. 3tom. (1923-’25); Rain, A. I (1913); Nicolas Mikhaïlovltch (Romanow), L’empereur A. I (1912); M. Paléologue, A. I, Un Tsar énigmatique (1937) 5 A. Vandal, Napoléon etA. 1,3 torn. (i89i-’g6). Zie verder de alg. werken onder: Rusland, geschiedenis.
II, Alexander Nikolajewitsj Romanow, keizer van Rusland van 1855-1881
(Moskou 29 Apr. 1818 - St Petersburg 13 Mrt 1881), was de zoon van keizer Nikolaas I en keizerin Alexandra Fjodorowna (Charlotte van Pruisen). Hij werd in humane geest opgevoed door den dichter Zjoekowskij. Hij was weker van aard en toegankelijker voor invloeden dan zijn vader, maar had door langdurige militaire oefening althans in zijn houding veel van het soldateske van Nikolaas overgenomen. Op 28 Apr. 1841 huwde hij met Maria Alexandrowna (te voren Wilhelmina Augusta Sophia Maria), dochter van Lodewijk II, groothertog van Hessen. Reeds als kroonprins was hij in de staatszaken ingewijd; in 1848 had hij op een reis naar Wenen en Berlijn belangrijke diplomatieke onderhandelingen gevoerd.
Toen hij op 2 Mrt 1855 zijn vader opvolgde, was Rusland in de Krimoorlog gewikkeld, die het weldra verloor (vrede van Parijs, Apr. 1856). Velen wensten hervormingen en Alexander zag de noodzaak ervan in. De belangrijkste was de opheffing van de lijfeigenschap der boeren (19 Febr. 1861), zonder schadeloosstelling aan de edelen, die echter wel vergoeding kregen voor de grond, die zij aan de mir, de boerengemeente, afstonden. Andere belangrijke hervormingen, die Alexander invoerde, waren: toekenning van een zekere locale en provinciale autonomie, o.a. door instelling van de zemstwo’s (bij de wet van 1 Jan. 1864), verbetering van de rechtspraak, o.a. door erkenning van het recht van verdediging en invoering van een jury bij zware strafzaken, betere verdeling en tevens verkorting van de dienstplicht, verzachting van de censuur en invoering van het onderwijs in de natuurwetenschappen bij het gymnasiaal onderwijs.
De weg naar een constitutioneel liberaal bewind, die Alexander II met deze hervormingen had betreden, bleef hij echter niet ten einde bewandelen. De vrije critiek der linkse oppositie verontrustte hem; toen niettegenstaande de verzachting van régime, die hij in Polen had aangebracht, de Tweede Poolse opstand uitbrak (1863), liet hij deze, de diplomatieke interventie van Engeland, Frankrijk en Oostenrijk ten spijt, hardhandig neerslaan, waarna hij een politiek van strenge onderdrukking en russificatie in Polen voerde. De boeren werden er echter bevrijd. De Poolse opstand versterkte in Rusland het reactionnaire nationalisme, liberale ministers werden vervangen door conservatieven als Tolstoj, Timasjew e.a.; ook het panslavisme won veld.
Gedurende zijn gehele regering werd de buitenlandse politiek geleid door vorst Gortsjakow. Nadat Bismarck door het sluiten van de conventie van 6 Febr. 1863 Alexander bij het bedwingen van de Poolse opstand had geholpen, werd deze politiek bepaald vriendelijk tegenover Pruisen-Duitsland, hetgeen tot uiting kwam in de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog van 1866 en de Frans-Duitse oorlog van 1870, in welke Rusland neutraal bleef. Hierin kwam echter tegen het eind van de jaren 70 weer verandering door de ontwikkeling op de Balkan. Toen gedurende de Bulgaarse opstand van 1876 de panslavisten in Rusland aandrongen op steun aan de Balkanslaven tegen Turkije, gaf Alexander hieraan tenslotte gehoor: in de oorlog van I877-’78 versloeg Rusland Turkije en dwong het tot de voor dat land nadelige vrede van San Stefano (3 Mrt 1878) (z Turkenoorlogen), maar het Berlijns Congres beroofde Rusland voor een groot deel van de vruchten van zijn overwinning. In Centraal-Azië breidde het Russische gezag zich gedurende de regering van Alexander II uit door de onderwerping van een groot deel van Turkestan: de Khanaten Boekhara (1868), Khiwa (1873) en Kokand (1876). De Russische invloed drong ook sedert 1878 in Afghanistan door, hetgeen spanning met Engeland veroorzaakte. Van China verkreeg Rusland bij Verdrag van Aigoun (1858) het Amoer-gebied, terwijl de Kaukasus in 1857/’64 geheel gepacificeerd werd.
De halfslachtigheid van Alexanders hervormingspolitiek en de toeneming van de reactie hadden intussen bijgedragen tot de radicalisatie van de linkse oppositie. Het nihilisme kreeg onder de jongere intellectuelen sterke aanhang. Na de Turkse oorlog uitte het zich in een reeks van aanslagen op hooggeplaatste ambtenaren en militairen, tenslotte ook op den tsaar zelf. De regering bestreed het met harde politiemaatregelen. Maar tegelijkertijd liet Alexander door zijn minister Loris Melikow een soort constitutie met vertegenwoordiging van de zemstwo’s bij de regering ontwerpen. De dag waarop hij zijn goedkeuring aan dit plan had gehecht, 13 Mrt 1881, werd Alexander II echter op de terugrit van een troepeninspectie naar het Winterpaleis, door een nihilistische bomaanslag dodelijk getroffen. Hij overleed enige uren later in zijn paleis. Zijn opvolger voerde de staatkundige hervorming niet in.
PROF. DR TH. J. G. LOCHER
Lit.: Golowin, Russland unter A. II (1871); De Cardonne, L’empereur A. II (1883); S. Graham, Tsar of Freedom, The life and Reign of A. II (1935). Zie verder de alg. werken onder: Rusland, geschiedenis.
III (Alexander Alexandrowitsj Romanow)
keizer van Rusland van 13 Mrt i88t 1 Nov. 1894 (St Petersburg 10 Mrt 1845 Liwadia 1 Nov. 1894), was de zoon en opvolger van keizer Alexander II. Hij huwde als kroonprins op 9 Nov. 1866 Maria Fjodorowna (oorspr. Dagmar) van Denemarken. Streng autocratisch in zijn opvattingen, regeerde hij geheel in antiliberale geest. Door harde politiemaatregelen hield het terrorisme der nihilisten weldra op. Gesteund en geleid door reactionnaire ministers als Katkow en Pobedonostsew, den procureurgeneraal van de Heilige Synode (die in de tijd dat Alexander nog kroonprins was, zijn leermeester was geweest), liet Alexander III de Joden vervolgen, bemoeilijkte hij de Rooms-Katholieken, Lutheranen en alle niet-Orthodoxe secten de uitoefening van hun geloof en voerde hij een politiek van russificatie in Polen en de Oostzee-provincies. Ook tastte hij de zelfstandigheid van het groothertogdom Finland aan, dat onder den Russischen tsaar een eigen constitutie genoot; hij wilde van Finland een Russische provincie maken.
In zijn buitenlandse politiek hield Rusland tijdens de regering van Alexander III vriendschap met Duitsland, doch nadat Duitsland in 1890 het „Rückversicherungsvertrag” met Rusland niet had vernieuwd, zocht het toenadering tot Frankrijk, met welk land het in 1893 een verbond sloot. De achteruitgang van de Russische invloed in de Balkan, vooral na 1886, ging gepaard met uitbreiding van invloed in Azië. Turkmenië, met de hoofdstad Merw, werd in 1884 onderworpen, het grootste gedeelte van de Pamir-hoogvlakte in 1892-5 in bezit genomen en met de bouw van de Transsiberische spoorlijn een begin gemaakt.
Alexander III was groot en sterk van lichaam en eenvoudig van levenswijze, doch bekrompen van geest en tamelijk ruw in zijn uitdrukkingswijze. Hij stierf op 1 Nov. 1894 vrij plotseling aan een nierziekte.
Lit.: G. Low, A. III of Russia (1884); Notovitsch, A. III und seine Umgebung (1894); E. Daudet, L’avant-dernier Romanoff, A. III (1920). Zie verder de alg. werken onder: Rusland, geschiedenis.