Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Agrarisch recht

betekenis & definitie

is dat gedeelte van het recht, dat zich bezighoudt met de rechtsverhoudingen, welke de grond als productiefactor betreffen (Lat.: ager). Daartoe behoort in de eerste plaats de private grondeigendom, zijn historische ontwikkeling, zijn tegenwoordige regeling, de begrenzing van de rechten van den grondeigenaar, de overdracht van eigendomsrecht enz. — In de tweede plaats voorts de zakelijke en andere rechten, die men op de grond van een ander kan hebben, waarbij vooral het pachtwezen en zijn wettelijke regeling op de voorgrond treedt.

Tot het agrarisch recht worden ook gerekend de maatregelen die de overheid door wettelijke regelingen heeft genomen om in het eigendomsrecht van de grond verandering te brengen, zoals onteigening, ruilverkaveling, bevordering van kleingrondbezit (bijv. de Nederlandse landarbeiderswet).Ook de maatregelen, in crisis- en oorlogstijd in het belang van de landbouwproductie genomen, kan men tot het agrarisch recht of landbouwrecht brengen. In Frankrijk spreekt men van „droit rural”. — De naam „agrarisch recht” werd hier te lande officieel het eerst gebruikt in 1910, toen aan de Rijks-Universiteit te Groningen een buitengewoon hoogleraar in dat leervak werd aangesteld. In het Academisch Statuut van 1921 werd dit leervak opgenomen onder de vakken, waaruit de student bij het doctoraal examen in de rechtsgeleerdheid een keuze kan doen. Aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, destijds nog Hogere Land-, Tuin- en Bosbouwschool, werd het agrarisch recht als afzonderlijk leervak ingevoerd in 1913. Aan die hogeschool wordt door de afzonderlijke professoren onderwijs gegeven in Nederlands en Nederlands-Indisch agrarisch recht.

PROF. MR I. B. COHEN

Lit.: I. B. Cohen, Inleiding tot het agrarisch recht (Haarlem 1927) (zie bladz. 237-241 voor verdere lit.-opgave); P. A. Diepenhorst, Onze Landbouw (1933); Mr H. W. C. Bordewijk, Leerboek der Landhuishoudkunde 1936 en 1938; I. B. Goh en Agrarische Belangen in: Ned. Bestuursrecht (1932).

< >