is een cultuurtechnische maatregel, welke de mogelijkheid schept tot een intensiever en economischer exploitatie van de bodem door het opheffen van de belemmeringen, die het verspreide en versnipperde grondbezit voor de landbouw medebrengt. De maatregel wordt toegepast per gebied — blok —, dat waterstaatkundig en wat betreft het bodemgebruik als een eenheid kan worden beschouwd, en omvat:
1. het samenvoegen van verspreid gelegen eigendommen tot grotere kavels met een doelmatige vorm, zo gunstig mogelijk gelegen t.o.v. de bedrijfsgebouwen, en zodanig dat iedere eigenaar een waarde in grond terug verkrijgt in evenredigheid tot de waarde van zijn ingebrachte grond;
2. het ontsluiten van het betreffende gebied door een stelsel van wegen, zodat elke kavel uitweg heeft op een openbare weg;
3. het tot stand brengen van een landbouwkundig juiste beheersing van de waterstand door aanleg van waterlopen met de benodigde kunstwerken.
Ofschoon de maatregel in verschillende landen van Europa reeds gedurende de vorige eeuw of nog daarvoor werd toegepast, kwam de eerste ruilverkaveling in Nederland, die van de Ballumer Mieden op Ameland, pas in 1915 tot stand.
Hoe sterk het grondbezit hier versnipperd was, moge blijken uit het feit, dat aan een der grondeigenaren 269 percelen toebehoorden met een totale grootte van 12.79.47 ha. Door de ruilverkaveling werd deze eigendom tot 5 percelen samengevoegd. Deze ruilverkaveling was een vrijwillige, d.w.z. de medewerking van alle eigenaren was noodzakelijk; een enkele eigenaar kon dus tot schade van alle anderen de maatregel tegenhouden. Ten einde de toepassing van ruilverkaveling te bevorderen zijn bij de wet van 31 Oct. 1924 voorzieningen getroffen. Deze eerste ruilverkavelingswet, welke een enigermate conservatieve procedure regelde, werd in 1938 reeds door een nieuwe wet vervangen, welke in 1941 wederom werd gewijzigd.
Met de beide wijzigingen werd in hoofdzaak een snellere en meer radicale procedure beoogd.
Thans kan ruilverkaveling ter bevordering van de landbouw bij Gedeputeerde Staten schriftelijk worden aangevraagd door: òf ten minste een vijfde van hen, die bij het kadaster als eigenaren bekend staan van percelen in het betreffende blok; òf rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen, werkzaam in het belang van de landbouw; òf publiekrechtelijke lichamen. Ged. Staten roepen een vergadering bijeen van hen, die bij het kadaster als eigenaren bekend staan. Op deze vergadering wordt, nadat de voorzitter de grenzen van het blok heeft vastgesteld, tot ruilverkaveling besloten, indien de meerderheid van genoemde eigenaren, òf een aantal eigenaren te zamen meer dan de helft der oppervlakte van het blok bezittend, daartoe hun toestemming verleent. De algemene leiding in ruilverkavelingszaken is opgedragen aan de Centrale Cultuurtechnische Commissie. Zij verricht, bijgestaan door de Cultuurtechnische Dienst, tevens de technische voorbereiding — ontwerp voorlopig plan van wegen en waterlopen en ontwerp blokgrens.
Daar de verhoging van de bruto-opbrengst ten gevolge van ruilverkaveling behalve een voordeel voor de eigenaar, ook een algemeen belang is in een land met een beperkt cultuurgrondareaal als Nederland, neemt de staat een gedeelte van de procedurekosten voor zijn rekening en verleent belangrijke subsidies voor de grondwerken. De overige kosten worden uit ’s Rijks kas voorgeschoten en kunnen door de eigenaren als ruilverkavelingsrente in 30 annuïteiten, tegelijk met de grondbelasting, worden terugbetaald.
In Jan. 1951 werd een nieuw ontwerp-ruilverkavelingswet bij de Staten-Generaal ingediend. Wanneer het ontwerp tot wet is verheven kunnen evenals de eigendomspercelen ook de gebruikspercelen worden samengevoegd, door sanering van de bestaande pachtverhoudingen — pachtruil —, d.w.z. dat aan een verpachter een andere pachter kan worden toegewezen; voorts wordt beter verband gelegd tussen de ruilverkaveling en de stedebouwkundige maatregelen.
In de periode 1924-1950 kwam ruilverkaveling tot stand voor ca 40.000 ha; terwijl begin 1951 nog ca 60.000 ha in bewerking waren. Naar schatting komen 7 à 800.000 ha voor ruilverkaveling in aanmerking; gestreefd wordt naar behandeling van 15.000 ha of meer per jaar.
C. KROMBEEN
Evenals in Nederland komt ook in België een vrij uitgebreide verspreiding en versnippering van de landbouwgronden voor. In vele gevallen kan hier een vrijwillige ruiling van grond, tussen eigenaars, een voor beide partijen gunstige oplossing brengen. De ervaring heeft echter uitgewezen dat de Belgische landbouwers deze mogelijkheid slechts zelden hebben willen overwegen ten gevolge van de hoge fiscale onkosten die aan de wederzijdse overdracht verbonden zijn. Eerst na Wereldoorlog II heeft de wetgever — en hebben ook grote landbouwgroeperingen — ingezien dat het dringend nodig bleek een oplossing te vinden, in het kader van een dringend noodzakelijke opdrijving van de productiviteit. Een eerste wet tot aanmoediging der vrijwillige ruiling van onbebouwde landbouweigendommen (4 Mei 1949) had geen succes: te talrijke en te ingewikkelde formaliteiten leidden tot een volslagen mislukking. Een tweede wet (26 Juli 1952) verscheen in het Belgisch Staatsblad van 30 Aug. 1952.
De voornaamste bepalingen kunnen worden samengevat als volgt: Wat de ontheffing en inkrimping der fiscale rechten betreft: zijn vrijgesteld van het evenredig recht van 11 pct en onderworpen aan het algemeen vast recht van 40 fr., de ruilingen van onbebouwde landeigendommen waarvan de verkoopwaarde voor elk der kavels 600 maal het huidige cadastrale inkomen niet te boven gaat. (Het cijfer 600 zal vervangen worden door 250 bij de eerstvolgende cadastrale perequatie.) Bij ongelijkheid van de kavels wordt het gewoon recht van 11 pct op het waardeverschil geheven (verlaagd tot 6 pct indien het waardeverschil of de opleg een vierde van de verkoopwaarde van de minste kavel niet te boven gaat). Wat betreft de te ruilen percelen, deze moeten niet meer noodzakelijk gelegen zijn in dezelfde gemeente of in aan elkaar grenzende gemeenten, zoals bepaald bij de wet van 1949. Anderdeels worden de formaliteiten tot een minimum herleid en blijven voor de betrokken partijen de fiscale voordelen behouden, die voortspruiten uit de wetgeving waarbij de verkoop van kleine landeigendommen wordt geregeld.