Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Verkoop

betekenis & definitie

Voor de beroepsteler is de verkoop van zijn bloemen van grote betekenis. Naar de wijze van verkoop zijn de bloemtelers te verdelen in:

1. Marktkweker. Dit is wel de oudste vorm van verkoop. Hieraan heeft Aalsmeer haar eerste ontwikkeling te danken. Het zijn tegenwoordig in Nederland maar kleine bedrijven, in tegenstelling met de marktkwekers bij Londen, Parijs en Berlijn. Zij telen hier vooral perkplanten, goedkope potplanten en vaste planten. Zij verkopen ook dikwijls thuis in winkel of hal.
2. Venter-kweker. Deze verkoopt zijn bloemen door ze langs de huizen uit te venten. Het zijn veelal kleine bedrijven met goedkope bloemen. Deze verkoop eist veel tijd, waar het bedrijf onder lijdt.
3. Bloemist-hovenier of stadsbloemist. Hiervan zijn er nog vele aanwezig met goede reputatie. Zij wonen in of nabij de steden. Dikwijls is het kweken maar bijzaak en het aanleggen en onderhouden van particuliere tuinen hoofdzaak. Zij telen vnl. perk- en boorderplanten en kopen ook veel bij. Dikwijls hebben zij een bloemwinkel, waarvoor zij de planten voor een gedeelte in eigen bedrijf tot bloei brengen.
4. Handelskweker. Deze levert meest zijn producten aan andere bloemisten, hetzij als bloeibare plant of snijbloemen, hetzij als jonge planten. Vaak zijn het speciale kwekers zoals van orchideeën, Bromelia’s enz., of van vaste planten. Hieronder treft men grote bedrijven aan.
5. Exporteur-kweker. Deze exporteert zijn geteelde producten geheel of gedeeltelijk en koopt meestal nog bij om zijn buitenlandse klanten geheel te bedienen. Ook veel jonge planten worden geëxporteerd. Dit zijn veelal kapitaalkrachtige bedrijven.
6. Veilingkweker. Dit is zeker de grootste groep. Hieronder zijn grote en kleine kwekers. Hun producten zijn snijbloemen, potplanten en perkplanten.

Aangenomen wordt dat 65 à 70 pct der bloemen over de veilingen worden verhandeld. Aan 37 veilingen worden bloemen verkocht, hetzij alleen, hetzij naast groenten en fruit. 14 Veilingen die alleen bloemen of hoofdzakelijk bloemen verhandelen, vormen de „Kring Bloemenveilingen”. Deze omvat ongeveer 90 pct van de totale aanvoer. De grootste veilingen met in 1947 een aanvoer boven 1 millioen gulden zijn de Centrale Aalsmeerse Veiling (ruim 11 mill.), de snijbloemenveiling Bloemenlust te Aalsmeer (bijna 7 mill.), de Veilingvereniging Flora te Rijnsburg (bijna 4½ mill.), de Coöp. Centrale Westlandse Snijbloemenveiling te Honselersdijk (ruim 4 mill.), de Groenten- en Bloemenveiling te Berkel-Rodenrijs (ruim 1 mill.) en de Bloemen- en Plantenveiling Utrecht en Omstreken (ruim 1 mill.).

Teelt in het buitenland.

De bloementeelt is in Japan al zeer oud. Zij is daar van groot belang. In de landen om ons heen is zij vooral van betekenis in België, zoals Gent met Azalea’s, palmen, Anthuriums, Maranta’s, Crotons, Hortensia’s, Gloxinia’s enz. De naam van Hautte is welbekend. In Duitsland had men centra nabij Dresden, Erfurt (fa Ernst Bernary en fa Hooge en Schmidt) en Quedlinburg. In Frankrijk is de bloementeelt vermaard te Parijs (fa Vilmorin en Co) en Nice.

In Engeland heeft men het centrum Reading (fa Sutton en Zn). Denemarken wordt voor onze export naar de Scandinavische landen een sterke concurrent. Sommige culturen, bijv. van anjers, staan daar op zeer hoog peil. Daar zijn wel geen veilingen, maar er wonen vele vooruitstrevende bloemisten.

Export.

De export van de bloemproducten is steeds zeer belangrijk geweest. Reeds in 1927 werd voor 2,2 millioen gulden aan bloemen geëxporteerd, d.i. ongeveer 30 pct van de gehele omzetwaarde. Dat liep geleidelijk op tot bijna 8 mill. gulden of ongeveer 60 pct van de omzetwaarde in 1931. Daarna nam hij plotseling af en bedroeg in 1939: 2,5 mill. gulden of ongeveer 20 pct van de totale omzet.

De meeste uitvoer had plaats naar Engeland, Duitsland, België, Frankrijk, Zwitserland en Zweden. In de jaren 1929-1931 was Engeland verreweg de grootste afnemer (bolbloemen, seringen, rozen). Daarna is door hoge invoerrechten de export naar Engeland sterk gedaald. De uitvoer naar Duitsland vertoonde niet die grote schommelingen (voor ongeveer 50 pct uit rozen, verder uit anjers, chrysanten, fresia’s en plantgoed van varens, Cyclamen en Begonia’s). De uitvoer naar België was gering (rozen, verder uit bolbloemen, seringen en diversen). De uitvoer naar Frankrijk was weer aanmerkelijk groter (rozen).

Na 1931 nam de uitvoer plotseling af door contingentering. De uitvoer naar Zwitserland is na 1931 toegenomen, zodat Zwitserland voor export van onze bloemen belangrijk is (rozen, chrysanten, orchideeën, maar ook diverse andere bloemen).

Import.

Naast export heeft Nederland ook import van bloemen. De import bleef echter steeds belangrijk beneden de export. De grootste import had plaats in 1929 met f 919.000. Na 1934 bleef hij steeds beneden de ƒ 300.000 per jaar. De import heeft vooral plaats uit België en wel potplanten, zoals Azalea indica, welke hier tot bloei gebracht worden, verder palmen, Araucaria’s, Clivia’s, Bromeliaceeën. Uit Duitsland kwamen vooral Zinnia’s, Lelietjes van Dalen en orchidee-bloemen.

Uit Frankrijk komen vooral snijbloemen, zoals Mimosa, pepers, Maartse viooltjes (Viola odorata), anemonen en Chabaud-anjers. Uit Amerika komt veel zaad van lathyrus en komen veel nieuwigheden, vooral rozen en anjers. Na Wereldoorlog II krijgt de invoer weer hetzelfde karakter.

Het kweken.

Op verschillende grondsoorten is bloementeelt mogelijk. De potplanten stellen aanmerkelijk hogere eisen: allerlei grondsoorten en grondmengsels zijn in gebruik, zoals bladaarde, bosgrond, heidegrond, varenwortel, beukenwortel, veenmos, turfstrooisel, dommest (oude, afgewerkte broeimest uit bakken), zand en bagger in soorten. De bemesting hangt ook samen met de plantensoort.

De vermenigvuldiging heeft plaats door zaaien in de volle grond of in bakken enz. (Orchideeën worden op een kunstmatige voedingsbodem van agar-agar gezaaid); òf door middel van sporen (varens), bollen (tulpen, lelies), knollen (gladiolen, aronskelk), wortelstok (Iris), uitlopers (Saxifraga sarmontosa = moederplant), scheuren (Sanseviera, Bromelia), afleggen (sommige anjers), stekken en wel scheutstek (chrysanten, pelargonium), wortelstek (bouvardia), bladstek (Begonia), oogstek (Ficus), stengelstek (Dracaena). Het markotteren is eigenlijk geen vermenigvuldiging, maar dient om de oude plant te verjongen, beter nog om een stengel te verkorten.

Meer dan bij elke andere tak van tuinbouw worden de groeifactoren warmte en licht toegepast. Het gebruik van een kunstmatige warmtebron bij de teelt van bloemen onder glas is dan ook zeer belangrijk, in 1940 reeds 66 pct. Het ene gewas behoeft slechts vorstvrij gehouden te worden, bijv. anjers, terwijl een ander gewas practisch het gehele jaar bijgestookt moet worden (bijv. sommige orchideeën).

Licht is eveneens een belangrijke factor. Het ene gewas kan goed de volle zon verdragen en een ander niet. Kunstlicht is op sommige kwekerijen in gebruik om de groei en bloei te beïnvloeden (korte- en lange-dag planten).

De Rijkstuinbouwconsulenten geven gratis voorlichting aan de kwekers. Deze voorlichting wordt vooral gevraagd op het gebied van de bestrijding van ziekten en op het gebied van de bemesting. De bemestingsadviezen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op het onderzoek van de grond naar zijn voedingswaarde.

Aalsmeer heeft een speciale Rijkstuinbouwschool voor Bloementeelt. Dit is een instelling van de kwekers zelf, maar bij de inrichting en instandhouding wordt van Overheidswege subsidie verstrekt. Onderzoek vindt geregeld plaats op de proeftuinen en bij kwekers.

IR G. W. VAN DER HELM