(jonker) is de naam van jongelui, die worden opgeleid voor marine-officier. In de bloeitijd van de Nederlandse zeemacht was er van een geregelde theoretische opleiding tot zeeofficier geen sprake geweest.
De „adelborsten” of „adels”, zo genoemd omdat deze jongelieden veelal uit adellijke en aanzienlijke families voortkwamen, werden aan boord van ’s lands oorlogsschepen geplaatst en moesten tussen hun werkzaamheden door, ter beoefening van het zeemansvak, wis- en zeevaartkundige kennis verzamelen en werden bij voldoende bekwaamheid aangesteld tot officier. Op initiatief van den vooruitstrevenden vice-admiraal C. Schrijver (1688-1768) kwam in 1748 te Amsterdam de eerste cursus tot stand voor de theoretische opleiding tot zee-officier. In 1785 werd de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam opgericht. Leerlingen van deze school werden tot „cadets de marine” benoemd. Nadat de opleiding eerst nog geschiedde op brikken te Texel en Hellevoetsluis en er een gebouw te Fijenoord was ingericht, kwam in 1809 de gehele opleiding te Enkhuizen. De leerlingen heetten élèves, en men kwam op de vloot met de titel „vlaggejonker”. In 1829 werd de opleiding te Medemblik gevestigd, onder dezelfde naam die thans nog bestaat, nl. „Koninklijk Instituut voor de Marine”. Nadat de opleiding nog enige tijd te Breda was geweest buiten de marinesfeer, kwam in 1857 ten slotte de opleiding te Nieuwediep, aanvankelijk een vierjarige, daarna een driejarige, aansluitend bij het onderwijs op een H.B.S. met vijfjarige cursus. In 1854 was het fregat Zr Ms. „Rijn”, als oefeningsschip in dienst.Bij het uitbreken van de oorlog in 1940 week een deel der adelborsten naar Engeland uit, vanwaar zij naar Nederlands-Indië vertrokken, waar zij hun opleiding beëindigden op het nieuwe „Willemsoord” nabij Soerabaja. Ook na de oorlogsverklaring aan Japan ging de studie normaal door, maar na de slag in de Java-zee keerden de adelborsten naar Engeland terug. De adelborsten waren aanvankelijk gelegerd in een boerderij in Cornwallis, totdat de barakken bij Enys House te Falmouth gereed kwamen. Sommige adelborsten volgden hun verdere opleiding in Engels verband op Dartmouth College; andere gingen over naar de R.A.F. De rest studeerde verder, tot zij op de vloot kwam. De adelborsten, die geen gelegenheid hadden uit te wijken, werden krijgsgevangen gemaakt en naar kampen weggevoerd. Na de bevrijding in Sept. 1946 werd het Kon. Instituut te Willemsoord, na een verblijf van zes jaar overzee, heropend. De oude traditie van „steeds te kunnen doorgaan”, is bij de adelborsten onverminderd van kracht gebleven.
Ook de traditionele uniform: donkerblauw baadje met staande kraag van rood laken, pet met oranje kokarde en vergulde ponjaard opzij, is in ere hersteld. In 1854 droegen zij geen rode maar blauwe kraag, waarop een anker was geborduurd.
Het vaandel van het corps adelborsten is vervaardigd van rode stof, omgeven door twee randen, de binnenste goud geborduurd, de buitenste wit, het geheel omzoomd met gouden franje. Op de voorzijde in zwart een gekroond anker, waar doorheen een W, waaronder de woorden: Koninklijk Instituut der Marine. Dit vaandel is in de Meidagen met de torpedoboot Z 7 veilig naar Engeland overgebracht.
Het aantal adelborsten, waarmede in 1938 de cursus begonnen werd, was 75 en in 1939 was dit 99 (zeedienst, administratie, mariniers en marinestoomvaartdienst). In Enys House zijn opgeleid no adelborsten en 150 à 160 Aro’s (d.i. aspirant reserve-officieren) inbegrepen, die na de bevrijding van Zuidelijk Nederland bij de marine in dienst zijn getreden.
Vóór het instituut te Willemsoord staat de mast van de kanonneerboot van Van Speyk.