Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Texel

betekenis & definitie

(of Tessel), het zuidelijkste der Nederlandse Waddeneilanden, behoort tot de provincie Noordholland. Het wordt door het Texelse zeegat (het Marsdiep) van de vaste wal, door het Eierlandse Gat van Vlieland gescheiden.

In het Z. W. van het eiland ligt een brede duinenrij met een uitgestrekte zandvlakte, de Hors, aan de Z.W.- en westzijde daarvan. Naar het N. toe wordt de duinenreeks smaller; vroeger hield zij ten N. van het dorp De Koog geheel op, totdat de dijk hier gelegd werd, die Texel met Eierland verbond; op dit laatste zijn de duinen weer breder. Na het leggen van de zanddijk en latere aanstuiving ontstond een duinmeer, het bekende natuurreservaat „De Mui”, de noordelijkste lepelaarskolonie van Europa. De meer noordelijk gelegen, na de aanstuiving overgebleven slenk, de Slufter, is uniek in Nederland. Langs de Waddenzee is het eiland grotendeels bedijkt. De kern van Texel bestaat uit pleistoceen zand en grint met keileem, dat van glaciale oorsprong is; verder vindt men er enige stroken laagveen en de genoemde kleipolders. De hoogste verheffing, het Bergje, ligt 15 m boven zeeniveau en is een glaciale kern, terwijl overigens de gronden binnen de duinen ongeveer = A.P., de laagste ca 1/2 m — A.P. liggen. De meeste polders hebben electrisch gedreven bemaling.

Het gehele eiland vormt één gemeente, 18 510 ha groot, met (1953) 10070 inw., v.w. (1947) 57 pct Prot., 26 pct R.K. en 17 pct andersdenkenden. De bodem is vnl. weiland, afgescheiden door talrijke aarden walletjes, de zgn. tuinwallen (ter bescherming van de lammeren tegen de zeewind).

Hoofdmiddelen van bestaan zijn: veeteelt, vooral schapenfokkerij, bloembollenteelt, akkerbouw (Eierland en latere bedijkingen), Noordzee- en Waddenzeevisserij en toeristenverkeer. Bij dit laatste geniet Texel bekendheid als „het Vogeleiland”. De belangrijkste vogelreservaten zijn: De Mui (lepelaars, reigers), De Krim (eidereenden), De Schorren (kleine en grote sterns), Dijkmanshuizen, Walenburg, De Petten en De Geul (weide- en watervogels) en De Westerduinen (meeuwenkolonie) .

Van de schapenmelk wordt de bekende Texelse schapenkaas gemaakt. De belangrijkste plaats is het dorp Den Burg (1947 2890 inw.), met grote lammerenmarkten; verder vindt men er de dorpen Oudeschild (775 inw.), Den Hoorn (455 inw.), Oosterend (910 inw.), De Waal (275 inw.), De Koog (515 inw.) en De Cocksdorp (345 inw., genoemd naar N. J. de Cocq, een Antwerps koopman, die met anderen in 1835 van de staat Eierland kocht), benevens een aantal buurten.

GESCHIEDENIS

Reeds in de jongere steentijd (Neolithicum, 3de millennium v. Chr.) was Texel bewoond, getuige een op het Bergje gevonden stenen hamer, thans in het Texelse Natuur-historisch museum. Vele vondsten dateren uit de tijd van de Romeinen; verder bleek een terp bij het buurtschap Driehuizen van het begin onzer jaartelling tot de 8ste eeuw bewoond te zijn geweest. Ook zijn in De Waal gouden munten uit de tijd van keizer Justinianus (6de eeuw) gevonden.

Texel heeft in de loop der eeuwen grote veranderingen ondergaan. Het wordt, met inbegrip van naburige landstreken (zowel op het tegenwoordige vasteland van Noordholland als van later door de Zuiderzee ingenomen gronden) in de latere Middeleeuwen als de gouw en het graafschap Texla vermeld (772: Thesla, 960: insula Texlae, 985 : Texla) en was vermoedelijk in het begin van onze jaartelling niet van Noordholland gescheiden, ten hoogste door een schor, die bij eb droog lag en waaruit door erosie van de vloedstroom langzamerhand het Marsdiep is ontstaan. Het tegenwoordige Den Burg moet eens tot kern een Saksische burcht hebben gehad, later vervangen door een zgn. torenburcht in het type van de Leidse burcht (12de eeuw). De Hollandse graven waren reeds vóór 1200 Heren over de gouw Texel; in 1203 vestigde Ada zich aldaar in ballingschap. Na 1349 beleenden de graven uit het Beierse Huis de graven van Blois met het eiland. Aan Texel werd in 1411 stadsrecht verleend; de bestuursvorm, die tot de Franse tijd onveranderd zou blijven, werd in 1477 gevestigd. Het werd in 1491 veroverd door de Hoekse aanvoerder Jan van Naaldwijk, terwijl in 1492 de bewoners deelnamen aan de opstand van het Kaas- en Broodvolk. In 1522 werd het eiland gebrandschat door de Geldersgezinde Friezen; in 1572 maakten de Watergeuzen er een aantal schepen buit. In 1629 en 1630 werd het door een zanddijk met het verder N.O. gelegen kleine duineilandje Eierland verbonden en terwijl buiten die zanddijk later nieuwe duinen ontstonden, hadden aan de oostzijde van die dijk aanslibbingen van zeeklei plaats, die in 1835 ingedijkt werden tot de Eierlandse polder.

Grote betekenis had Texel in de 17de eeuw door zijn uitstekend beschermde rede, waar de retourvloten uit Indië binnenkwamen; deze rede was tevens uitgangspunt der visserij en basis der Marine. Ook in de 19de eeuw had Texel nog voordeel van de waterweg van Amsterdam over Nieuwediep naar zee, tot aan de opening van het Noordzeekanaal. In die tijd had door indijking verdere landaanwinst plaats, nl. de Eendragtpolder (1846), de Volharding (1846, verloren gegaan in 1926), de Prins-Hendrikpolder (1846-’47) en de polder het Noorden (1876). Grote bekendheid kreeg het eiland in Wereldoorlog II, toen op 6 Apr. 1945 een bataljon (800 man) krijgsgevangen Georgiërs, die door de Duitsers voor de keus werden gesteld: sterven of inlijving bij het Duitse leger, onder hun kapitein Loladse Schalwa in opstand kwam, in verbinding met Texelse verzetsgroepen. Zij hadden aanvankelijk succes, maar de Duitsers wisten 3000 man, 60 vlammenwerpende tanks en 40 stukken geschut aan land te brengen, waardoor de Georgiërs moesten wijken. Loladse sneuvelde, doch gesteund door inwoners, werd het verzet voortgezet onder leiding van Congladze en Artemidse. Geallieerde hulp bleef uit. Eerst enkele weken na de officiële capitulatie van het Duitse leger kwam een klein groepje Canadezen de overlevenden ontzetten. Bij deze opstand zijn Duitsers, Georgiërs en Texelaars omgekomen.

Bij de stormvloed van 1 Febr. 1953 werd de polder De Eendragt na doorbraak van de zeedijk overstroomd. Daarbij kwamen zes vrijwilligers om het leven. Op vele andere plaatsen was de situatie bij deze ramp uiterst kritiek, doch verdere overstromingen konden worden voorkomen. Na 3 weken kon het gat in de zeedijk van De Eendragt weer worden gesloten.

De naam Texel wordt door Kern in verband .gebracht met Lat. dexter, Got. taihswa, rechts of zuid, en betekent eiland ten Z. van het Vlie of het zuidelijkste van de reeks eilanden langs de Friese kust; Van Ginneken verklaart het als land aan de rechterhand (gezien van de kant der binnenvarende zeelieden), G. Karsten als „dissel”, waar het oudtijds sprekend op leek (Noordhollandse plaatsnamen, 1951).

Lit.: H. Kleinkemm, Die Insel T., diss. Giessen (1910); F. Le Maire (d.i. A. F. Kemp), Wij wonen op een eiland (Amsterdam 1939); W. Doede, Auf T. (1942); O. Haverkamp, T. zoals het leeft en werkt (Amsterdam 1946); J. A. van der Vlis, T., Land en volk in de loop der eeuwen (1949); S. Keyser, Het Tessels, inl., vocabulaire en teksten (1952). Over de opstand der Georgiërs: J. A. van der Vlis, Tragedie op Texel (Amsterdam 1945).

< >