Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZEEMACHT

betekenis & definitie

(Eng.: seapower) betekent

1. macht door en over de zee, d.i. wil en vermogen om de zeeweg voor zichzelf te reserveren;
2. macht ter zee, de elementen, waaruit genoemd vermogen is opgebouwd (ligging, transport, wapens);
3. de oorlogsmarine (z marine), als deel van de georganiseerde krijgsmacht.

De laatste omschrijving is bij verre de oudste en wordt nog steeds gebruikt („Commandant der Zeemacht in Nederland”). Het begrip „zeemacht” in ruimere zin heeft zich wel zeer vroeg ontwikkeld, maar is eerst door Mahan (1890) als zodanig geformuleerd en in onze tijd gemeengoed geworden. Wat vrijheid van beweging van handels- en oorlogsschepen over de zee betekent, leren vooral de cijfers van massavervoer; geen enkel transportmiddel kan het vrachtschip in de verste verte benaderen, laat staan vervangen. De meeste landen zijn dan ook afhankelijk van de scheepvaart voor het aanvoeren van de vereiste grondstoffen en het afschepen van goederen om de nationale economie en de oorlogsproductie van manschap en wapens in stand te houden. Daarnaast biedt de zee bij uitstek de kans om de strijd van het eigen gebied weg te houden en over te brengen op of nabij ’s vijands territoir, dank zij de strategische beweeglijkheid van het oorlogs- en transportvaartuig (z zeeoorlog, zeestrategie).

Met het toenemen van het handelsverkeer in de 16de eeuw werd de zee steeds meer onderkend als de voornaamste bron van welvaart en wereldgezag: „whosoever commands the sea, commands the trade; whosoever commands the trade of the world, commands the riches of the world and consequently the world itself” (Raleigh 1596). Phoenicië, Athene, Venetië, Genua, Portugal, Nederland (de „Gouden Eeuw”) zijn voorbeelden van kleine, zwakke staatjes, die door zeemacht tot krachtige bloei kwamen, ook in kunsten en wetenschappen, in persoonlijke en staatkundige vrijheid. De grondslag daarvan ligt in de som van geografische factoren en maritieme inspanning, in het samengaan van een gunstige ligging en kustformatie met uitgebreide handel, scheepvaart, visserij, oorlogsmarine, scheepsbouw, koloniaal bezit, vlootbases. Dit verzekert het betrokken land een grotere militaire en economische capaciteit en daarmee een sterkere politieke en culturele invloed dan het nationaal potentieel op zichzelf doet verwachten. In de 19de eeuw was Britse interventie (embargo, handelsblokkade, bezetten van koloniën) of zelfs de dreiging daarmee veelal voldoende om het „machtsevenwicht” tussen andere mogendheden te herstellen.

Door de uitbreiding en verbetering van luchten landverbindingen, de ontwikkeling der moderne wapens en vooral door de concentratie van macht in de Russisch-Chinese landmassa (Mackinder’s „hartland”) heeft het maritiem overwicht aan betekenis ingeboet, al is het nog steeds het krachtigste instrument in de handen der Atlantische volken. Alleen bij werkelijk zeevarende naties echter (Engeland, Nederland in de 16de en 17de eeuw, en thans ook de V.S.) bestaat voldoende begrip voor het belang van zeemacht en wat dit omvat; andere, „continentaal” georiënteerde landen tonen als regel een ontstellend gemis aan zulk een „maritieme visie” (z verder zeeoorlog).

VICE-ADMIRAAL JHR H. A. VAN FOREEST

Lit.: Richmond, Seapower in the Modem World (1935), Puleston, The Influence of Seapower in World War II (1947). Zie ook onder zeeoorlog en zeestrategie.

< >