Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

MORA

betekenis & definitie

(1) is een Surinaamse houtsoort afkomstig van Dimorphandra excelsa (Schomb.) Baill., uit de fam. der Leguminosen-Caesalpinoïdeeën. Het is een zeer zware (s.g. o,9-1,4) en zeer harde houtsoort, met bijna wit of lichtgrijs, zeer breed spint en duidelijk roodbruin kernhout, waarin min of meer grijsbruine tot grijze of roodbruine banden voorkomen. Het spint is niet duurzaam.

In Suriname, waar het overvloedig en in grote afmetingen te krijgen is, doet het dienst als bouwhout ook voor waterwerken, doch niet in zout of brak water, _ daar het niet paalwormbestendig is. Het vormt een van de belangrijkste exporthoutsoorten van Suriname. Verwant aan deze houtsoort is het Morubukea of Morabucquia afkomstig van D. Gonggrijpii Kleinh., dat in kwaliteit waarschijnlijk niet voor het echte Morahout behoeft onder te doen.Lit.: Pfeiffer, De houtsoorten van Suriname I (Amsterdam 1926), p. 238-242.

(2) (more) is de term waarmee men in de taalkunde de eenheid van duur van een klinker of lettergreep aanduidt. Men zegt dan, dat korte klinkers één more hebben, lange klinkers met eentoppig accent twee moren en lange klinkers met tweetoppig accent drie moren. In sommige talen hebben een korte klinker + medeklinker voor de metriek de waarde van een lange klinker. Zo’n taal is het klassieke Latijn en men kan dus ook zeggen, dat de Latijnse lettergreep die een korte klinker + medeklinker als centrum behelst tweemorig is. In de metriek wordt één more aangeduid met ◡ twee moren met —; een pauze van één more duidt men aan met ⋀ een pauze van twee moren met ⊼.

Lit.: W. Streitberg, Urgerman. Grammatik (Heidelberg 1896), blz. 136; N. S. Troubetzkoy, Principes de Pholonogie, vert. d. J.

Gantineau (Paris 1949), blz. 201 vlg.; P. Eringa, Het phonolog. Quantiteitsbegrip (Leiden 1948).

< >