Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Aarnout DROST

betekenis & definitie

Nederlands schrijver en dichter (Amsterdam 15 Mrt 1810 -5 Nov. 1834), zoon van een uit Vianen afkomstige koopman, werd theologisch student te Amsterdam in 1828, te Leiden in 1829, werd tot candidaat bevorderd, doch overleed nog als proponent. Hij was de veelbelovende wegbereider voor de vaderlandse romantiek, die de letterkunde en de critiek op hoger peil wilde brengen.

Als student vertaalde hij enige werken uit het Duits en schreef hij in De Vriend des Vaderlands, maar weldra stichtte hij met Potgieter, Bakhuizen van den Brink en Heye het degelijke tijdschrift De Muzen (1834), dat slechts een halfjaar bestond. Daardoor werd hij de magneet die Potgieter richtte, want De Gids voltooide de bedoelingen van De Muzen. Zijn voornaamste werken zijn Hermingard van de Eikenterpen (1832; 2de dr. 1842) en na zijn dood Schetsen en verhalen (2 stkn, I835-’36). Van de daarin voorkomende Pestilentie te Katwijk is maar een klein gedeelte van de hand van Drost. Grotendeels is het, in zijn trant, door Potgieter en Bakhuizen van den Brink voltooid. Het is bedoeld om, ook door archaïstisch gekleurde taalvormen, belangstelling te wekken voor de Nederlandse Gouden Eeuw en heeft de stoot gegeven aan de historische romankunst. Daarna is de fragment gebleven romanDe Augustusdagen een poging om een moderne roman te leveren die in de eigen tijd speelt.Bibl.: Wenken en meeningen (Haarlem 1834); Hermingard van de Eikenterpen, uitg. d. P. N. v. Eyck (Amsterdam 1939); De pestilentie van Katwijk, 1625, niet inl. v. A. Verwey (Amsterdam 1906, 2de dr. 1933); vertalingen: H.

C. Schmid, Roza v. Tannenburg, u. h. Hoogd. (Haarlem 1827); Idem, Het bloemkorfje (ald. 1828); Idem en J. S. Ebersberg, De regtvaardige voorzienigheid (ald. 1830).

Lit.: J. M. de Waal, A. D., diss. Utrecht (1918); W. H. Staverman, De muzen, in: De Nieuwe TaalgidsXXVIII (1934); P.

N. v. Eyck, Drost-studies, De pestzegen en De pestilentie van Katwijk, in: Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. LX (1941).