(Duits Arel, Frans Arlon), de hoofdstad van Belgisch Luxemburg, bij de Semois-bron, 599 ha op vruchtbare zandbodem, op heuvel van 450 m hoogte gelegen; bekend om haar zandsteen, klei, pottenbakkerij, looierij, vee- en paardenmarkt. Inw. ii 481 (1944).
Vondsten uit steen- en bronstijd, o.a. gouden diadeem; het Orolauno vicus van de Romeinen, waarvan begraafplaatsen en grondvesten zijn weergevonden. Een feodale burcht werd de kern van de stad op de hoogte. De graven deelden mee de geschiedenis van het graafschap Luxemburg. Branden teisterden de stad in 1424, 1661, 1785. Zij werd verwoest of geplunderd in 1542, 1558, 1569, 1604, 1671, 1681, 1793-’94, en ontmanteld in 1671-’72 en 1844.
Eenbeukige St. Donaaskerk van 1625, met merkwaardige schat en eigenaardige opril met kruisweg. Primair gothische St. Martenskerk van 1907, groots opgevat met toren van 91 m. Oudheidkundig museum met rijke stenenverzameling.
Lit.: Prat, Histoire d’Arlon (3 dln, A., 1873-74); Jacob Duchesne, Quelques notes sur le vieil A. (2e uitg., A., 1903).