Balsemboom (Balsamodendron Kunth.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Burseraceën. Het bevat kleine boomen, die in Arabië te huis behooren en drie- tot vijftallige bladeren en meestal twee-huizige bloemen dragen. De kleine bloem heeft een viertandigen, blijvenden kelk, vier bloembladen, voorts 8 meeldraden, ingehecht op eene ringvormige schijf, en een korten stijl met een stomp-vierhoekigen stamper op een tweehokkig vruchtbeginsel.
De balsemboom van Gilead (B. gileadense Kunth.) of de echte balsemboom is een boompje met aschkleurige, doornlooze takken. De bladeren der bloemtakken zijn doorgaans 3- tallig. De kortgesteelde bloemen staan in trossen of ook wel alleen. Zij zijn klein en wit. De bruine, gladde steenvrucht is puntig-eivormig.
Wij geven van dit boompje in fig. 1 de afbeelding van een vruchtdragenden tak (1), van een onvruchtbaren tak (2), van een bloeijenden tak met 3-tallige bladeren (3), alles op ¼ der natuurlijke grootte,— voorts van eene mannelijke (a) en van eene vrouwelijke bloem (b), beide in eene 3-voudige vergrooting. Deze boom levert den Mekka-balsem. Ook de vruchten bevonden zich te voren, onder den naam van balsemkorrels,in de apotheek. De takken dienen, ontloken zijnde, tot reukhout.
Balsamodendron Myrrha Ehrb. is een kleine heester, zelden een boom, met grijsachtig-bruine, aan de uiteinde met dorens gewapende takken. De digt bij elkaar geplaatste bladeren zijn 3-tallig en het eindblad heeft den grootsten omvang. De gedaante der blaadjes is, evenals die der voorgaande soort, omgekeerd-eirond. De vruchten zijn puntig, bruin en glad en zoo groot als erwten. Uit de wonden der bladeren komt eene eigenaardige soort van hars te voorschijn (zie Myrrhe). In fig. 2 ziet men 2 takken (1 en 2) op ¼ der natuurlijke grootte, en eene vrucht in natuurlijke grootte (a).
Balsamodendron Kataf Kunth onderscheidt zich aanmerkelijk van de reeds beschrevene soorten door zijn grootere, nagenoeg gelijke, gaafrandige bladeren en doornlooze takken. Zijne bloeiwijze gelijkt op een zeer hol scherm. Men hield dezen te voren algemeen voor de plant, die de myrrhe oplevert. Wij geven in tig. 3 een blad (1) en een bloemkelk op ½ der natuurlijke grootte, eene bloem (a), vier- of vijfmaal vergroot, eene losgerolde bloemkroon met de meeldraden (b) en een paar meeldraden (c, d).