Gepubliceerd op 29-01-2021

Finland

betekenis & definitie

(finsch: Suomi of Suomenmaa). Grootvorstendom, sinds 1809 met Rusland vereenigd, ligt tusschen 59° 48’ en 70° 6½ N.R. en tusschen 20° 29’ (of met inbegrip van de Alandseilanden 19° 30’) en 32° 47’O.L. van Greenwich. Het grenst ten z. aan de golf van Finland, ten z.w. aan de Oostzee, ten w. aan de Bottnische golf en aan Zweden, ten n. aan Noorwegen, ten o. en z.o. aan Rusland. De afstand tusschen de zuidelijkste landspits Hangöudd en het noordelijkst punt in Lapland bij de Tanaelf bedraagt 1200 km.; de grootste breedte van het vasteland van o. naar west is 620 km. Finland beslaat een oppervlakte van 373.604 fj km. : daarvan komen 41.660 Q km. op meren en 11.591 ( J km. op eilanden. De langste zomerdag duurt aan de zuidkust 181 /2 uren, aan het noordelijk strand van het Enaremeer 2 maanden.

Algemeene gesteldheid Het binnen bovengenoemde grenzen gelegen gebied vormt den overgang van het Scandinavische bergland tot het oost-europeesche vlakland; de algemeene configuratie herinnert aan het eerste, in zijn hoogteverhoudingen nadert het daarentegen het laatste. Het geheel is een heuvelig, met een dunne aardlaag bedekt granietplateau, welks depressies door meren worden ingenomen en welks bodemverheffingen uit lage, afgeronde heuvelen en uitgestrekte landruggen bestaan, voor het meerendeel overblijfselen uit den ijstijd, steendijken of eind-moraines van het inland-ijs op zijn terugweg. Eigenlijke bergen komen alleen in het noordelijk gedeelte van het land voor. De wig tusschen Zweden en Noorwegen, een gedeelte dat geographisch tot Scandinavië behoort, bevat meerdere rotsige bergmassa’s van meer dan 1000 meter hoogte; hier ligt ook de hoogste berg van F., de 1258 meter hooge Haldischok of Haltiotunturi. In het overig F. zijn de bergen lager; de Pallastunturi is 858 meter hoog, de Nuorunen, bezuiden den poolcirkel, 532 m. De hoogteketen Maanselkä, die de waterscheiding vormt tusschen de Ijszee en de Witte zee en den boezem der Oostzee, vertoont slechts in zijn noordelijk gedeelte een bergkarakter; onder 64° N.B. maakt hij een ombuiging naar het zuid-oosten en neemt den naam Suomenselkä aan; dit is een zich gedurig verbreedende en versmallende gordel, die op sommige punten vaste gesteenten aan de oppervlakte vertoont, doch over het geheel met heide en hoogveen bedekt is. Het tal van binnenzeeën bevattende land zuidelijk v/d Suomenselkä loopt in het z.o. en z. op tot een smallen landweg, den Salpausselkä. De gemiddelde hoogte van het binnenland bedraagt slechts ongeveer 100 meter ; de hoog • ste heuvels verheffen zich hier nauwelijks 150 meter boven het omringende land.

Hydrographie Meer dan 11 % der geheIe oppervlakte van F. bestaat uit binnenmeren, wier groot aantal F. den naam van „land van duizend meren” dankt Daarbij komen nog de zeeboezems langs de bijna 600 km. lange kust en de straten tusschen de ontelbare eilanden en scheeren; deze laatste maken de scheepvaart voor vreemdelingen in deze wateren uiterst gevaarlijk; vooral geldt dit van de scheeren der zuidwestkust tot aan de Alandseilanden, welke een 200 km. lange en meer dan 100 km. breede doolhofachtige binnenzee vormen, alsmede van de scheeren in het smalste gedeelte van de Bottnische golf. De voornaamste binnenmeren en rivieren zijn : het Enaremeer in Lapland met de afvoerrivier Paatsjoki naar de Noordelijke Ijszee; de zich in de Bottnische golf ontlastende : Torneä-elf met de linkerzijrivier Muonio aan de zweedsche grens; de Kemi, de Uien, (Oulu) uit het Uleämeer, en de Kumorivier of Kokemäenjoki, waardoor het Wost-Tawastlandsche merenstelsel, waarvan het Näsimeer het middelpunt uitmaakt, zijn water naar de Bottnische golf afvoert. De Finsehe golf ontvangt het water van de Kymmene-rivier, afkomstig van het uitgestrekte 78 meter boven zeeniveau gelegen en bijna 90 meter diepe Päijäne-meer, naar hetwelk meer dan 600 kleinere meren hun water afvoeren. Het grootste onder de saamhangende waterstelsels van F. vormen de Sawolax-Karelische meren, die zich tezamen als een eilandrijke binnenzee vertoonen; het water in de omgeving van Willmanstrand ligt slechts eenige meters hooger boven zeeniveau dan dat bij het 300 km noordelijker gelegen Jisalmi, zoodat met behulp van slechts twee sluizen een waterweg tusschen beide punten kon worden daargesteld; het middelpunt van dit waterstelsel is het Saimameer; de grootste zijn het Kallameer (1000 km2.) en het Hauki-, Ori- en Pielismeer. In het z.o. heeft het Saimawater den landrug Salpausselkä doorbroken en stort hier door de Imatra-stroomsnelten en den Wuoxenstroom in het Ladogameer; het Saimameer staat door het 56 km. lange, in den n.o. hoek der Finsehe golf mondende Saimakanaal (28 sluizen) in gemeenschap met de zee. Met uitzondering der grootere zijn de merenstelsels en rivieren van F. door hun watervallen en ondiepten voor de scheepv:uut van weinig of geen belang; van des te groot'-.• beteekenis zijn zij daarentegen voor de 1 itvlotterij. Een oppervlakte, die onge\er he1: dubbele bedraagt van dat der meren, is met veenpiassen en poelen bedekt. Voor het overige zijn ontzaglijke gedeelten des lands nog zoo goed als onbekend en volkomen onbewoond.

Klimaat Ongeveer ¼ van F. ligt benoorden den poolcirkel en zuidwaarts reikt de grens ternauwernood tot aan den 60sten noorderbreedtegraad. Finland is derhalve het roordelijkste aller kultuurlanden der aarde. Het klimaat is niettemin veel milder dan de ligging des lands zou doen veronderstellen, en zeer gezond. De zuidelijkste streken staan onder den invloed van den isotherm -|-50, rondom het Enaremeer ligt de koudste, van —2° C. Onderstaande tabel geeft de gemiddelde temperaturen van het jaar en van de warmste en koudste maand in verschillende deelen des lands aan (in graden C.):

PLAATSEN Jaar Juli. Januari.

Helsingfors 4,11 16,8 6,7 Kuopio 2.24 17,6 -10,7 Wörü 3,46 17,5 — 9,3 Kajana 1,90 17,7 —12,5 Tornea 0,99 17 -12,9 Enkele malen heerschen des zomers op sommige punten temperaturen van omstreeks -(30°; aan den anderen kant is een koude van — 30° C. in de centrale en noordelijke deelen niet ongewoon en te Uleaborg, Kuopio en Tornea daalt de thermometer soms tot op — 40° C. en in Lapland zelfs tot op — 48° C. De neerslag is overvloedig, doch weinig constant, heerschende winden zijn zuide- en zuid-westewinden. die van over de Oostzee komen Delfstoffen Het harde, finsche graniet vormt een uitmuntend materiaal voor gebouwen, monumenten enz., en wordt bij tamelijk groote hoeveelheden uitgevoerd, evenals een zwarte of zwartgrijze steensoort (syeniet-graniet), die aan den noordelijken rand van het Ladogameer gevonden wordt; genoemde streek bevat ook een blauwachtige marmersoort. Aan metalen levert F. behalve eenig ijzer (per jaar ongeveer 50.000 ton, meest gewonnen uit de meren), koper en tin (grootste groeven bij Pitkiiranta aan het Ladogameer), en goud (in de Jvalorivier, welke uitmondt in het Enaremeer). De drukstbezochte badplaatsen zijn Hangö aan de zuidpunt, Mariehamn op Aland, Nadendal (vermaarde modderbaden), Lowisa, Nyslott, Heinola en Willmanstrand.

Flora, fauna Het planten- en dierenleven van F. is over het geheel hetzelfde als dat van het noordelijk deel van het Scandinavische schiereiland. De inlandsche flora bevat 921 dictotylen-soorten, 1-354 monocotylen en gymnospermen en 54 filices of varens; de belangrijkste houtgewassen zijn pijnboomen, dennen, berken en espen, en in de zuidelijke deelen eiken, linden, ahornen, olmen, esschen; appel-, pere-, kersen- en pruimenboomen en allerlei struikgewassen zijn ingevoerd, doch gedijen maar op enkele punten in het zuiden; de wouden zijn rijk aan klein wild, en vooral ook aan boschvogels, die jaarlijks in groote hoeveelheden naar Rusland en Zweden worden uitgevoerd.

Bevolking Bij de volkstelling van 31 Dec. 1890 had F. 2.380.140 inw. (1.171,541 mannen, 1.208.599 vrouwen); in 1899 werd de bevolking op 2.673 200 zielen geschat; het getal inw. bedroeg in 1880: 2.060.782, in 1860: 1.746.725, in 1840: 1.445.625. Het land is verdeeld in 8 leens of gouvernementen.

Van de 37 finsche steden hadden volgens een telling van 1900 vier meer dan 20.000 inw. nl. Helsingfors (93,217), Abo (43.910), Tammerfors (38.720) en Wiborg (36.808); vier steden hadden tusschen 10—20.000 inw., drie tusschen 5—10.000, zes tusschen 3—5000 en de twintig overigen tusschen 800—3000 inw. Van de geheele bevolking is ongeveer 12 pCt. in de steden woonachtig, Het grootste deel der bevolking, nl. 98 pCt. v/d bijna 22/s millioen personen belijdt den evangelisch.-lutherschen godsdienst; het aantal grieksch-katholieken bedraagt ongeveer 48,000; verder zijn er een 500-tal r.-kath., ongeveer 2800 gereformeerden enz. Minder homogeen is de bevolking ten aanzien van de taal, hoewel het meerendeel finsch (zie beneden) spreekt; op Aland, op een deel der eilanden bij Abo, en in de kuststreken der gouvernementen Nyland en Wasa wonen Zweden, wier taal vroeger die v/h hooger onderwijs, v/d regeering en v/d rechtspraak was en ook thans nog in de gegoede standen de overhand heeft, hoewel het finsch tot op de russificatie (zie beneden, geschiedenis) gedurig meer veld won; russisch wordt behalve door de russische militairen vooral door kooplieden gesproken, en in enkele gemeenten in het gouvernement Wiborg is het de heerschende taal. De in het noordelijk deel des lands gevestigde Lappen zijn ongeveer 1000 zielen sterk; ongeveer even groot is het getal der door het land rondzwervende Zigeuners.

In 1890 waren van de geheele bevolking 2,366,411 personen of meer dan 99% Finnen van geboorte; 8725 waren in Rusland, 3762 in Zweden, 472 in Duitschland, 190 in Noorwegen, 96 in Denemarken en 50 in GrootBritannië geboren. In 1898 bedroeg het aantal geboorten. 89.106 of 3.41% (waaronder 5989 of 6,72 % buitenechtelijke) en het aantal sterfgevallen 45,751 of 1,75 °/0. Gedurende de jaren 1881—90 kwamen op elke 100 inw. per jaar 3,5 geboorten en 2,11 sterfgevallen voor. In 1898 werden 20,011 huwelijken (79 op elke 10,000 inw.) gesloten. Elk jaar verlaten duizenden finnen hun geboortegrond; vroeger ging de landverhuizing voornamelijk naar Rusland en naar de kusten van de Noordelijke Ijszee, thans in hoofdzaak naar NoordAmerika, waar op het einde der 19de eeuw ongeveer 200,000 finnen woonachtig waren. De landverhuizing is sinds de russificatie van 6000 personen in 1890 gestegen tot 12,000 in 1899.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van den stand der talen in 1890 :

Taal. Steden Platteland Totaal Finsch 150883 1897662 2048545 Zweedsch 78491 244113 322604 Russisch 4105 1690 5795 Duitsch 14831 191 1674 Andere talen 265 1267 1522 De Finnen, in hun eigen taal suomalaiset (enkelvoud suomalainen) geheeten, zijn een volk, dat zijn woonsteden heeft, behalve in Finland (2.250.000), in Rusland in het Petersburger gouvernement (Ingermanland, tezamen ongeveer 150.000), in noordelijk Zweden en in eenige streken van Wermland (omstreeks 20.000,), en in noordelijk Noorwegen (ongeveer 9000), terwijl het aantal finsche emigranten in Noord-Amerika op 200.000 wordt geschat: het finsche volk is derhalve ongeveer 2.600.000 zielen sterk (in 1900). In ruimeren zin noemt men Finnen (juister finschugrische stammen) alle bewoners van het gebied dat zich uitstrekt van de Ob en den Oeral in het oosten tot de Oostzee en den Donau in het w. en z., derhalve alle de bewoners van oostelijk en noordelijk Rusland. De oudste historische berichten vermelden hen reeds als in deze streken woonachtig. De theorie v/d aziatisehen oorsprong der Finnen is onhoudbaar gebleken; alle door de spraakhistorische vorsching verkregen resultaten wijzen de streken aan deze zijde van het Oeralgebergte als de wieg der voorhistorische Ugriërs aan, van uit welke streken zij zich evenals de hongaren, wogulen en oostjaken tot in hunne huidige woonplaatsen verspreidden. Tot den finsch-ugrischen volksstam behooren:

1) de Finnen of Baltische Finnen, waartoe gerekend worden
a. de eigenlijke Finnen,
b. de Kareliërs (finsch karjalainen, meervoud karjalaiset), in Rusland in het westelijk deel v/h gouvernement Archangel en Olonez (ongv. 90.000 zielen) en in de gouvernementen Twer en Nowgorod (ongv. 150.000 zielen), de Kareliers in het gouvernement Olonez en in Finland worden ook wel Olonezers (olonezisch: livviköt) geheeten;
c. de Wepxen of noordelijk Tsjoeden, i/d gouvernementen Olonez en Nowgorod, omstreeks 20.000 zielen sterk,
d. de Woten (wotisch: vadjalaiset) in het Petersbuiger gouvernement (n. w. Ingermanland), ongeveer 2000 zielen;
e. de Kstlien (esthnisch: eestlased, finsch virolaiset);
f. de Lijflanders of Kalamieden, aan de noordpunt van Koeiland, ongeveer 3000 zielen;
2) de Lappen ;
3) de Fordwijnen
4) de Tsjeremissen ;
5) de Syrjanen en Wotjaken, nauw aan elkander vei want en wel gemeenschappelijk met den naam Permiërs aangeduid;
6) de Wogvlen en Oostjalrn, tezamen wel als de Ob-ugrisehe volkeren aangeduid ;
7) de Fagyaren, in Hongarije.

Castrén, Reguly en Ahlqvist waren de eersten, die een materiaal voor de kennis der finsch-ugrische volken en hunne talen verzamelden, hetgeen gedurende het laatste kwartgedeelte der 19de eeuw voornamelijk door hongaarsche geleerden werd voortgezet; tegelijkertijd maakte ook de vergelijkende studie dezer talen enz. belangrijke vorderingen. Volgens sommige vorschers zijn de finschugrische talen nauw verwant aan de samojeedsche, turksche, mongoolsche en mandsjoetoengoesische talen en vormen zij met deze de zg. oeral-altaïsche taalfamilie; over deze verwantschap zijn de geleerden het echter nog in geenen deele eens.

De eigenlijke Finnen of Tsjoeden noemen zichzelf suomalaiset en hun land Suomi, woorden die volgens sommigen moerasvolk en moerasland beteekenen ; den naam Finnen hebben zij van hun duitsche naburen, en deze naam staat in verband met Fenn (veen, veengrond). De eigenlijke of baltische Finnen hebben zich in den loop der tijden veelvuldig met de Germanen en Slaven vermengd en van deze vele woorden, begrippen, zeden en gebruiken overgenomen. Oudtijds hadden zij slechts den hond, het paard en het rund als huisdieren, terwijl hun van de graansoorten slechts de gerst bekend was; des zomers woonden zij in lederen tenten, des winters evenals alle poolvolken der oude wereld in half-onderaardsche hutten. De Finnen zijn klein van persoon, doch van een krachtigen lichaamsbouw; het hoofd is bijna kogelrond, het aangezicht plat, het voorhoofd laag; de wangbeenderen steken eenigszins vooruit, de oogen staan zijdelings geplaatst en zijn in den regel grijsachtig blauw van kleur ; de neus is klein, de mond groot met dikke lippen, de baardgroei zwak ontwikkeld, de huidskleur bruinachtig; het volkskarakter der Finnen wordt voornamelijk gekenmerkt door zin voor eerlijkheid, gastvrijheid en vooral voor persoonlijke onafhankelijkheid; stijfhoofdigheid, wraakgierigheid, wreedheid, drankzucht en traagheid gelden als de schaduwzijden ervan. Op intellectueel gebied zich zelden boven het middelmatige verheffend, ontbreekt het den Finnen niet aan werktuigelijke handigheid. Het finsche volk bezit een rijke en schoone volkspoëzie, waarin bovenal liefde en eerbied voor de natuur doorstraalt. Slechts ongeveer de helft der finsche boerenbevolking voert een familienaam; de overigen plaatsen gewoonlijk, evenals de zweedsche boeren, achter den voornaam het woord pot ka (zoon), b. v. Johanpoika; anderen noemen zich naar de hoeve die zij voor het oogenblik bewonen.

Landbouwnijverheid Ongeveer 8% der totale oppervlakte van F. bestaat uit akkerland, 5 of 6 % uit wei- en hooiland, 64 o/0 is bedekt met wouden en bosschen; de rest bestaat uit binnenmeren, moerassen, veengrond en kaal berg- en heuvelland. De jaarlijksche graanproduetie bedraagt omstreeks 4J/2 millioen lil. rogge en 6 millioen hl. haver; verder worden aardappelen (per jaar circa 0 millioen hl.), tarwe, erwten, boonen enz. verbouwd. De geoogste hoeveelheid rogge voorziet niet in de behoefte der bevolking; 1897—99 werden jaarlijks 165 millioen kilogr. rogge en roggemeel ingevoerd, voornamelijk uit Rusland: haver wordt echter bij betrekkelijk groote hoeveelheden uitgevoerd, bijna uitsluitend naar Engeland (1879—99 jaarlijks 23 millioen kgr.). Van grooter beteekenis is de veeteelt; in 1899 waren voorhanden: 308.486 paarden, 1.457.423 stuks rundvee, 1.031.185 schapen, 214.206 varkens, 119.917 rendieren (in het noordelijk deel van het land), 9083 geiten; de boter-uitvoer bedroeg in 1892: 8.093.000, in 1893: 9.641.000 en 1894: 13.335.000, in 1896 : 13.018.000, in 1899 : 10.088.000 kilogr.

Van de wouden, die tezamen een oppervlakte van 3D/2 millioen hectare bedekken, waarbij echter ook vele moerassen en venen gerekend zijn, behooren 83.880.000 heet. a/d Staat; de voornaamste houtdistricten zijn Kemi (9.466.941 hectare bosch), Ijo, (8.878.588 heet.), Uleatriisk (8.833.378 heet); de rest komt voornamelijk op de gouvernementen Kuopio en Wasa. De opbrengst van het boschwezen (staatsbedrijf) bedroeg in 1899: 8.987.078 finsche mark; in genoemd jaar bestonden 585 zaagmolens, waaronder 298 met stoom, en tezamen met 80.100arbeiders; afgeleverd werden 83/10 millioen kubieke meter planken enz., en 881// millioen houtblokken. De rijkdom aan wild veroorlooft een belangrijken uitvoer; in 1899 werden 787.888 kilogr. vogels en wild naar Rusland en Zweden geëxporteerd.

Handel, geldwezen

F. heeft zijn eigen toltarief en eigen tolgrenzen; de belangen van den F. handel staan onder toezicht en leiding van een afzonderlijke afdeeling van den keizerlijken senaat; in het buitenland werken de russische konsuls in Londen en NewYork, bijgestaan door finsche tolken, voor den finschen handel; waarde van den warenomzet met het buitenland bedroeg tusschen de jaren 1870—99 in millioenen finsche marken:

Jaren INVOER UlTVOER

1870 66,6 44,2
1880 138,8 123,1
1890 140,6 92,4
1895 150,3 142,9
1896 172,6 158,9
1898 235,7 180,0
1899 251,0 184,9

De invoer bestond in 1899 hoofdzakelijk uit graan (voor 59 1/10 millioen finsche marken), koffie, suiker, tabak en andere koloniale waren (23½ finsche mark), spinstoffen, garens (18⅕ mili. f. m.), metalen (22⅘ mill. f. m.), machinerieën, oliën, spiritualiën, huiden en zout; en de uitvoer uit hout (planken, balken, blokken, enz., (101 millioen f. m.), boter en andere producten der veeteelt (25V2 millioen f. m.), papier, weefsels, garens, ijzer en staal, haver, vee, visch, glaswaren, leer, enz. In- en uitvoer waren in 1899 over de verschillende landen waarmee F. in handelsrelatie staat' verdeeld als volgt (in millioenen finsche mark):

Landen: Invoer Uitvoer Landen: Invoer Uitvoer Rusland . 86,2 54,8 Frankrijk . 4,3 13,9 Zweden . 13,5 7,0 Spanje . . 2,1 7,5 Denemarken 11,5 14,8 Nederland. 0,6 7,9 Duitschland 81.4 16,6 België . . 5,6 6,9 Gr.-Britannië 41,3 54,3 Andere land. 4,2 1,2 De munteenheid is de markka, die in waarde gelijk staat met een frank, en in 100 penni is verdeeld; bij wet van 9 Aug. 1877 werd de gouden standaard ingevoerd, zoodat de zilvermunt als pasmunt dient. Gedurende de jaren 1865—1900 werden te Helsingfors geslagen: 940.000 stukken van 10 mark (goud), 2.276.000 stukken van 2 mark, 7.689.300 stukken van 1 mark; bovendien waren einde 1900 nog voor 71 millioen finsche mark aan finsche bankbiljetten (echter niet obligatoir) met vollen koers in omloop.

De staatsbank (de Bank van Finland te Helsingfors), staat onder toezicht en garantie van den keizerlijken senaat. Overigens bestaan in F. een tiental private bank-instellingen, benevens eenige kredietvereenigingen enz. Sinds 1886 is voor maten en gewichten het metrieke stelsel in gebruik.

Industrie Finlands nijverheid verkeert nog in het stadium van opkomst en maakte eerst gedurende het laatste kwartgedeelte der 19de eeuw belangrijke vorderingen; in 1898waren in de verschillende fabrieken en kleine industrieën 73.857 arbeiders werkzaam, die in genoemd jaar tezamen voor een waarde van 239 millioen finsche marken produceerden. De voornaamste industrieën zijn: metaal-, leder-, textiel- en tabaks-industrie, bierbrouwerij en fabrikage van sterke dranken.

Verkeer De handelsvloot bestond in 1899 uit 2281 schepen tezamen metende 318.346 ton nl. 261 stoomschepen (tezamen 47.008 ton) en 2020 zeilschepen (tezamen 271.778 ton); schepen van minder dan 19 ton zijn hierin niet meegerekend In 1899 liepen 5098 geladen schepen de finsche havens binnen, tezamen metende 1.020 670 ton; in hetzelfde jaar vertrokken 7210 geladen schepen, tezamen metende 1.824.470 ton; 9—10.000 vaartuigen bedrijven aan de kust visscherij. De spoorwegen hadden in 1899 een totale lengte van 2771 km. (zie Rusland, spoorwegen). In 1896 bestonden 820 postkantoren en hulpkantoren; verzonden wmrden genoemd jaar 14.726.373 brieven en paketten, 174 benevens 13.872.750 couranten. Nagenoeg alle steden hebben haar telefoonnet; verder is er een uitgebreid telegraafnet. Van Nystad gaat een kabel naar Scandinavië.

Bestuur

F. vormt een deel v/h russische rijk en genoot tot 1899 ten aanzien van zijn binnenlandsch bestuur een vrij groote zelfstandigheid ; bij dekreet van den czaar van 15 Febr. van genoemd jaar, waarbij alle finlandsche aangelegenheden die de algemeene rijksaangelegenheden raken, onder ressort van den russischen rijksraad werden gesteld, werd deze zelfstandigheid nagenoeg geheel opgeheven (zie beneden, geschiedenis). Het bestuur, het bevelhebberschap van het leger enz., alsook het grootste gedeelte der economische wetgeving, berusten bij den czaar. Het inwendig bestuur is in handen van den keizerlijken senaat te Helsingfors, die uit 19 leden bestaat, welke om de drie jaren door den czaar worden gekozen of herkozen; van deze 19 senatoren behooren 10 tot het departement van justitie, het hoogste rechterlijk college des lands, en 9 tot het departement van economie. Laatstgenoemd lichaam, het eigenlijk bestuursorgaan, is in 9 afdeelingen gesplitst; voorzitter is de gouverneur-generaal, gewoonlijk een russisch officier van hoogen rang. De aangelegenheden, waarin de czaar zelf beslist, worden hem door een te Petersburg gevestigden staatssecretaris voor Finland voorgedragen. Verder bestaat een landdag, gevormd uit vertegenwoordigers van den adel, de geestelijkheid, de burgerij en de boeren; deze landdag, die eenigen invloed kan uitoefenen op de burgerlijke en crimineele, alsmede op de bijzondere aangelegenheden der economische wetgeving, vergadert sinds 1900 om de yier jaar te Helsingfors. Aan het hoofd der 8 gouvernementen staan gouverneurs ; elk gouvernement is verdeeld in 51 hiirad (districten), die elk onder een kronofogde (belasting-ontvanger) staan; de districten bevatten tezamen omstreeks 500 gemeenten, waarvan 2 of 3 weer tot een kanton zijn vereenigd, hetwelk in den regel met een kerspel (kerkelijke indeelingj saamvalt. F. heeft 3 rechtbanken (te Abo, Wasa en Wiborg), 234 kantongerechten ten platten lande en 35 in de steden ; er zijn 3 strafgevangenissen en werkhuizen voor mannelijke en 1 voor vrouwelijke veroordeelden, verder | 11 huizen van bewaring en 3 rijks-opvoedingsgestichten. Bij keizerlijk manifest van 12 Juli 1901 werd de zelfstandige finsche leger-organisatie opgeheven en de indeeling der finsche lichting in handen van den russischen minister van oorlog gesteld, welke nieuwe regeling in 1903 in werking trad.

Financiën Het budget van 1899 sloot af met 88 508.915 finsche mark aan inkomsten en evenveel aan uitgaven. De inkomsten bestonden uit een overschot van vorige jaren van 27.572.513 finsche mark en uit de netto-opbrengst der belastingen, staatsbedrijven enz., tezamen 57.936 402 f. m. (23/r> millioen van goederen, bosschen en visscherijen van den staat, 72/.-, mill. winst spoorwegbedrijf, 3'2/g mill. aan grondbelasting, 1 2'/m mill. personeele belasting, 67,0 mill. aan vergunningen op sterkedranken en bieren, 24% mill. aan invoerrechten en accijnzen enz.). De voornaamste uitgaven waren: 253.400 f. m. ter dispositie van den czaar, regeering 1% mill, rechtspleging 1% mill., burgerlijk bestuur 10% mill., onderwijs wezen 8%o mill., eeredienst % mill., openbare hygiëne 21/l0 mill., gevangeniswezen 1% mill., landbouw- en openbare werken 5%o mill.. aanleg spoorwegen 14% mill., rente en delging staatsschuld 4%0 milh De armenzorg is aan de gemeenten opgedragen, doch staat onder toezicht van een van staatswege aangestelden directeur. De staatsschuld bedroeg op 1 Jan. 1899: 115.028.841 finsche mark en de waarde der onroerende staats-eigendommen ongeveer 450 millioen f. m.; overigens heeft de staat een rentegevend vermogen van ongeveer 100 mill. f. m.

Onderwijs De algemeene ontwikkeling staat op een betrekkelijk hoog peil; in 1896 hadden van 457,678 kinderen van 7—15 jaar slechts 11,776 in het geheel geen onderwijs genoten, en wel voor het meerendeel wegens lichamelijke of geestelijke gebreken. F. heeft een universiteit te Helsingfors; andere inrichtingen van hooger onderwijs zijn de finsche ka. dettenschool te Friedrikshamn, het polytech! nisch instituut te Helsingfors enz.; de talrijke ; opleidings-, handels-, landbouw-, kunst- en ' andere middelbare scholen (voor het mee; rendeel door den staat gesubsideerd) werden j in 1899 bezocht door 14,748 leerlingen (8121 . jongens, 6627 meisjes); in 1899 bestonden \ 2029 vaste lagere scholen, met 1252 onderwijzers, 1619 onderwijzeressen en 105,001 leeri lingen, verder 19 russische scholen voor jon! gens en meisjes met 872 leerlingen; deze j scholen worden door gemeente en staat geI meenschappelijk onderhouden; verder heston, den een menigte kleinkinder- en ambulante scholen (met tezamen in 1899: 244.552 kinj deren), op welke alleen onderricht in lezen, ' schrijven en religie wordt gegeven. Verder j telde F. 7 doofstommen- en 2 blinden-insti: tuten. :

Kerk Aan het hoofd der evangelisch; luthersche kerk staat de aartsbisschop van j Abo, die tevens voorzitter is van den land! dag en de om de 10 jaren gehouden synoden j presideert; Borga, Nyslott en Ule&borg zijn ! zetels van een bisschop; de vier bisdommen zijn in 45 proostdijen en 511 kerkgemeenten verdeeld; de grieksch-russische kerk telde in 1900: 30 gemeenten, die sinds 1892 onder een te Wiborg verblijf houdenden bisschop staan. De r.-kath. kerk heeft in F. twee parochiën (Helsingfors en Wiborg); de methodisten hebben er vier gemeenten, de baptisten 10, het heilsleger heeft in de voornaamste steden korpsen.

Pers In 1900 verschenen in F. 228 couranten en periodieke tijdschriften, waaronder 145 in de finsche, 77 in de zweedsche en 6 in de finsche en zweedsche taal; van de politieke bladen kwamen 20 (11 finsche en 9 zweedsche) dagelijks, en 63 (44 finsche en 19 zweedsche) 1—5 maal per week uit; onder de tijdschriften bewogen zich 6 (4 finsche en 2 zweedsche) op letterkundig, 14 (10 finsche en 4 zweedsche) op godsdienstig, 6 (2 finsche en 4 zweedsche) op geneeskundig, 9 (5 finsche, 2 zweedsche, en 2 finsch-zweeasche) op pedagogisch, 18 (11 finsche en 7 zweedsche) op landbouwkundig en 4 (2 finsche en 2 zweedsche) op werktuigkundig gebied De hoofdbladen in de finsche taal zijn: „Uusi Suometar”, het orgaan der oud-finsche partij, en „Paivalehti”, het orgaan der jong-fennomanen. Het meest verspr ide zweedsche blad is „Hufvudstadsbladet'’. Het vroegere orgaan der zweedsche partij, „Nya Pressen”, is van regeeringswege opgeheven.

Taal, letterkunde De finsche taal of het suomi is het meest ontwikkelde lid van de finsch-ugrische groep der groote oeral-altaïsche taalfamilie: zij heeft, behalve 16 tweeklanken, 10 vokalen, voor,welke echter slechts 8 letterteekens bestaan, terwijl e en i bij gelijke schrijfwijze tweeërlei uitspraak hebben. Geen enkel echt finsch woord vertoont een opeenhooping van medeklinkers. De klemtoon valt op de eerste lettergreep der woorden. Evenals alle talen der bovengenoemde groep is het finsch zeer rijk aan verbuigingen; het heeft niet minder dan 15 naamvallen, nl., behalve de ook in andere talen gebruikelijke, een inessief, die het daarin aanwezig zijn uitdrukt, een alatief, die het ergens naar toe komen aangeeft, een prolatief enz. Literatuur: Wellewil, Praktische Gramrnatik der f'inn Sprache (Weenen 1890), Eliot, A Finnish Grammar (Oxford 1890), Setala’s Aannehistoria (Historische klankleer, 2 dln., Helsingfors, 1891—92), Ahlman, Svenskt-Finskt Lexikon( Helsingf. 1872).

Onder de finsche dialecten is het in de noordelijke deelen, aan de grenzen van Lapland en tot aan de Witte zee geprokene het meest zelfstandige ; het wordt gewoonlijk als een afzonderlijke taal beschouwd. Reeds in een zeer vroeg tijdperk moet het finsch van de naburige germaansche talen een aantal wmorden hebben overgenomen; deze zijn op grond van hun tamelijk zuiver bewaard gebleven klankvormen voor de oudste geschiedenis der germaansche talen van groot belang.

Onder het finsche volk, van oudsher met warme liefde voor dichtkunst, muziek en gezang vervuld, is in den loop der tijden en reeds van de heidensche oudheid af een rijke voorraad van dichterlijke voortbrengselen, van een zeer eigendommelijk karakter, ontstaan. De finsche letterkunde is inzonderheid belangwekkend wegens haar rijken schat van schoone volkspoëzie. De oorspronkelijke finsche volksliederen of runo (meervoud runot) hebben allen eenzelfde versmaat, n.l. de viervoetige trochaeus; het eindrijm komt zelden, alliteratie daarentegen veelvuldig voor; daarbij komt dikwijls nog als dichterlijke versiering het gedachtenrijm (parallelisme). Deze runot werden door inïandsche beroepszangers (runolaulajat), waarschijnlijk ook de makers ervan, voorgedragen, meest op melodieën en onder begeleiding van de kantele. Behalve epische en lyrische volkszangen zijn ook tal van eigenaardige tooverzangen bewaard gebleven. Deze oude volks-poëzie ontstond in hoofdzaak in oostelijk Finland en Russisch-Karelië. De epische gezangen, van welke reeds door Porthan (overl 1804), Schröter en Topelius den oudere eenige in het licht werden gegeven, zijn door Lönnrot zorgvuldig verzameld, tot een geheel geordend en onder den titel Kalewala (1835 en vermeerderd 1849) als monument der nationale epiek van het finsche volk in druk gegeven; in 1840 gaf Lönnrot nog bovendien een verzameling van 592 lyrische dichtstukken en 50 balladen uit, onder den algemeenen titel Kanteletar (nieuwe uitgave Helsingf. 1864, duitsch van H. Paul, aldaar 1882), verder: Suomen human sanalaskuja (ald. 1842), bevattende 7077 spreekwoorden, en Suomen hanscm arvoituhsia (2de druk ald. 1851), een verzameling van 2188 raadsels, alsmede : Loitsurunoja (tooverspreuken, 1880). M. Waronen leverde een wetenschappelijk geordende verzameling v/d bijgeloovige gebruiken der oude Finnen (Helsingf. 1898); Eero Salmelainen bracht een menigte volkssagen en sprookjes bijeen, die onder den titel Suomen kansan satuja ja tarinoita (4 dln., Helsingf. 1854—62, bloemlezing hieruit in het duitsch van E. Schreck, Weimar 1887, getiteld Finn, Märchen) het licht zagen; het Finsch Letterk. Genootsch. bewerkt een wetenschappelijk geordende verzameling van voortbrengselen der oud-finsche poëzie, waarvan reeds 2 dln. verschenen, onder den titel Suomalaisia kansansatuja. De finsche liederen, die een voorliefde tot personificatie der natuurkrachten verraden, zijn over het geheel van een geest van zwaarmoedigheid doordrongen, en „bevatten beelden en voorstellingen, die ontnomen schijnen aan de nevelen die uit de tallooze meren des lands opstijgen.” Ook de ballade-achtige liederen zijn voor het meerendeel in den toon der Ossiaansche elegiek, de ruwe kracht der Scandinavische volkspoëzie is hun ten eenenmale vreemd. Lönnrot en anderen hebben de voornaamste bestanddeelen hunner bijdragen tot de kennis der mythische epiek der Finnen opgeteekend uit den mond der bewoners der meer afgelegen streken des lands, waar de sporen der oud-heidensche overleveringen nog niet ten volle zijn uitgewischt, als het landschap Karelië enz. Nog heden is Finland, inzonderheid noordelijk Finland, rijker aan populaire of volksdichters dan eenig ander land, waartoe de finsche taal veel bijdraagt, daar zij alles personificeert. De begaafdste dichter van den nieuweren tijd is A. È. Ahlquist (overl. 1889, hoofdwerk: Säkenia, Helsingf. 1868), nevens wien nog Suonio (Krohn), de zeer oorspronkelijke Alexis Kivi, Erkko, M. Canth (drama’s), Päivärinta en J. Aho te noemen zijn. Verder werden tal van nieuwere dichterlijke voortbrengselen uit andere talen benevens alle of de voornaamste werken van Shakespeare (door Cajander), Molière, Schiller enz. in het finsch overgebracht.

De proza-literatuur der Finnen is van aanmerkelijk jongeren datum; de oudste prozawerken dagteekenen van den tijd der reformatie en zijn van de hand van bisschop Michael Agricola, wel den vader der finsche letterkunde geheeten; deze stelde een gebedenboek saam (1544), leverde een vertaling van het nieuwe testament (1548), gaf een kerkelijk handboek in het licht (1549), en bracht ook een goed deel van het oude testament in de landstaal over (1552). Een volledige finsche bijbel verscheen eerst in 1642, te Stokholm. Alle overige gedrukte werken van dien tijd zijn van stichtelijken aard, en nog voor het meerendeel vertalingen of navolgingen van uitheemsche producten. Eerst sinds het einde der 18de eeuw begonnen taal- en letterkunde zich meer zelfstandig te ontwikkelen ; de finsche taal behoeft thans in geen enkel opzicht voor eenige andere noordsche taal onder te doen ; zij was tot op de russificatie naast het zweedsch ambtstaal, en in vele inrichtingen van hooger onderwijs leertaal; de finsche literatuur staat bij geen enkele andere in de talen van het russische rijk ten achter, overtreft zelfs de meeste ; zij is reeds geheel van den geest van het modernisme doordrongen.

Finland heeft een literatuur in het finsch en een in het zweedsch. De langdurige staatkundige vereeniging met Zweden en de invloed der zweedsche beschaving bewerkten, dat het westelijk deel der bevolking benevens de ambtenaren, geleerden, groothandelaars, zich ten slotte bijna uitsluitend van de zweedsche taal bedienden, terwijl in de binnendeelen en het oosten des lands het finsch de omgangstaal bleef. De op het einde der 18de eeuw overal in Europa ter hand genomen studie der volksdichting en der volkstaal vond in Finland een baanbreker in Porthan (1739—1804) te Abo, -wiens navorschingen in vereeniging met die van anderen (inzonderheid Lönnrot, 1802—84) een herleving van het finsch als schrijftaal tengevolge hadden ; in 1831 stichtten de leidende finsche letterkundigen het Finska Literatursallskab, op wier werkprogram het verzamelen, ordenen en uitgaven van finsche volksdichtingen bovenaan stond. De voornaamste vruchten der nasporingen van dit genootschap waren het nationaal epos Kalewala en de andere reeds boven aangestipte verzamelingen. Daar gelijktijdig in J. L. Runeberg een weliswaar uitsluitend zweedsch schrijvende, doch zuiver nationale en zeer populaire dichter optrad, ontstond een sterke nationaalfinsche taalbeweging, wier hoofdleider de philosoof J. W. Snellman was en die in de allereerste plaats officieele gelijkstelling van de finsche met de zweedsche taal vorderde. Hieruit ontstond weldra een felle strijd, daar de zweedsch sprekende Finnen hierin een isoleering des lands van de groote kultuurlanden meenden te zien. Allengs verdeelde het geheele finsche volk zich inFennomanen en Svekomanen, wier onderlinge strijd tot heden met verbittering heeft voortgeduurd. In 1863 werd de gelijkstelling der beide talen bereikt en van dat oogenblik dateert het wmelderig opbloeien eener nieuwe literatuur in de finsche taal.

Het verhalend proza (romans, novellen), in omvang de lyriek en het drama verre overtreffend, werd het eerst door Alexis Kivi (1834—72) met vrucht beoefend ; deze prozaïst, reeds op 36-jarigen leeftijd krankzinnig geworden, schiep in Seitseman veljesta (De zeven gebroeders), een der beste en eigenaardigste werken der finsche letterkunde. Van de eerstvolgende schrijvers verhief er zich geen enkele zich tot de hoogte der kunst; zij leverden nagenoeg uitsluitend nuchteren beschouwingen uit en over het leven hunner omgeving, meestal met voorschriften der praktische moraal tot grondslag, en beheerscht door de verschillende religieuze inzichten en een dwepend nationalisme; bij deze schrijvers wordt intusschen het zuiverst de eigenaardige finsche humor aangetroffen, een lichte ironie, waarin zich innig medegevoel en een zweem van weemoed met een klaar verstandelijk doorzicht vereenigen. Een der voornaamste van deze schrijvers is Pietari Paivarinta, die op hoogst-eenvoudige wijze als ooggetuige tooneelen uit het dagelijksch leven geschilderd en aangrijpende beelden van de ellende en de armoede van zijn omgeving geteekend heeft, en daarbij zijn practisch christendom, het betrachten van christelijke naastenliefde, als voornaamste redmiddel aan de hand doet; eenzelfde richting volgde Alexander Filander (pseudoniem Alkio, geb. 1862), een koopman uit de Wasastreek, die een reeks kleine novellen schreef met sterk uitkomenden satiriek-socialen tendenz; later liet hij hier nog enkele grootere werken op volgen, als de roman Puukkojunkkarit (Helden van het mes), waarin hij een belangwekkend kultuurbeeld van de woestheid der oost-bottnische bekkesnijders geeft, die hij ten slotte aanhangers van een vredebrengend piëtisme laat worden. In gelijke richting ontwikkelde zich het talent van den landarbeider Kauppis-Heikki, wiens novellen en romans echter aanmerkelijker dieper gaan en ook de werkelijkheid meer getrouw blijven; zijn figuur van den ouden boer in den roman Kirottua työtci (Vervloekte Arbeid) is een der beste karakterteekeningen uit de geheele finsche boerenliteratuur. Teuvo Pakkala (eigenlijk Frosterus) en Minna Canth (zie Canth) vormen den overgang van de vertellers en sensatie-romanciers tot de kunst-literatoren. Eerstgenoemde debuteerde met een prachtige, humoristische schildering van het leven der teerbranders, getiteld Oulua soutamassa (Stroomafwaarts langs de Ulea-rivier) en hield zich later bijna uitsluitend bezig met de sombere problemen der volksellende; zoo gaf hij in den roman Elsa, levenstragedie van een gevallen meisje, een helder en aangrijpend beeld van het noodlot der armen en verlatenen, tegelijkertijd uiting gevende aan zijn wrok tegen de machtigen en aan zijn sympathie met de verdrukten en lijdenden; zijn latere werken zijn meest zelf biographieën, deels schilderingen uit het kinderleven. Minna Canth is bovenal een polemische dramaschrijfster; ook in hare novellen geeft zij j scherp realistische, dikwijls verschrikkelijke j heelden uit het proletariërsleven en komt i daarbij met forsche verontwaardiging op voor de rechten des volks, met name van de rrouw; al haar werken vertoonen een ongewone uitbeeldingskracht en een opmerkelijk karakteriseeringstalent, doen echter door hun koel redeneerenden toon weinig aan, en ontberen ten volle lyrische stemmingsmomenten; hare wereldbeschouwing is in weerwil van haar modernisme diep religieus-zedelijk, doch anti-kerkelijk De eigenlijke kunstenaars onder de hedendaagsche finsche schrijvers behooren zoo goed als uitsluitend tot de gegoede klassen; zij beschikken over een fijnere techniek dan de dichters des volks, doch blijven in waarheid en kracht van voorstelling beneden deze. Juhoh Reijonen (geb. 1855), een der voornaamste onder hen, is een moralist, pedagoog en tegelijkertijd humorist en karikaturist; Santeri Ingman schiep in den roman Juho Vesainen (Een boerenhoofdman, een verheerlijking van de moderne kuituur tegenover de ruwheid der vroegere tijden), den eersten geschiedkundigen roman in de finsche taal; vele zijner overige werken, als ,,Stiefkind des tijds’’, psychologische roman uit het heden met sociale perspectieven, staan merkelijk hooger; steeds munt hij uit door meesterschap over de taal en zorgvuldige compositie; Arvid Jarnevelt is de finsche ideoloog en nationalist bij uitnemendheid; in zijn eersten roman, „Vaderland”, eischt hij een vaag en schemerachtig aangeduide algeheele overgave aan het vaderland en strenge reserve jegens de moderne europeesche kuituur ; in „Menschenlot” bekampt hij het streven, hopen en gelooven van het illusionisme, tevens de stille plichtsbetrachting aanprijzend; zijn latere werken, „De atheïst” en „Mijn ontwaken”, zijn eenvoudig-oprechte bekentenissen uit zijn jeugd en bevatten tevens zijn religieuse inzichten, een van Tolstoi overgenomen godsdienst- en maatschappijleer, een geloof in God den Vader met een daaruit voortvloeiende verbroedering der menschheid De lyrikus J H. Erkko beiwoog zich eveneens op het gebied van den roman; in Uskominen (Een geloovige) geeft hij een levensbeeld van vrij-religieuzen tendenz; een nieuw talent, Yrchö Weijola, debuteerde in 1895 met eenige half lyrische half symbolische klooster- en riddergeschiedenissen. De voornaamste finsch schrijvende auteur van den tegenwoordigen tijd is J. Brofeld (zie ald.), die met voorliefde de geestes-ontwikkeling en de typische karaktertrekken zijns volks behandelt en warme humor aan de gave eener krachtige en heldere voorstelling paart; zijn sympathieën zijn bij het verleden, het oude, hoewel zijn kultuuropvatting op de eindelijke overwinning van het nieuwe uitloopt ; ook schildert hij gaarne sociale conflicten en den strijd van den mensch tegen de krachten der natuur; zijn werken zijn geen tendenz- of probleemdichtingen, maar heldere voorstellingen der werkelijkheid, vol tragische verhevenheid, alles in een taal die voor Finland de schepping eener kunstspraak beteekent.

Geschiedenis In de eerste eeuwen der christelijke tijdrekening kwamen de Finnen uit het zuiden naar de iandengte tusschen het Ladogameer en den Finschen zeeboezem en verbreidden zich snel, de kusten volgend en de toenmalige bewoners dier streken (wellicht Gothen) voor zich uit drijvend of in zich opnemend, over het geheele tegenwoordige Finland. De Finnen waren destijds in tal van stammen verdeeld : in het westen vestigden zich de eigenlijke Finnen of Suomalaiset, in het midden des lands de Tawasten, in het oosten de Kareliërs, in het noorden de Kvanen ; de stammen der Esthen, Lijven en Koeren namen de zuidelijke kuststreken vandenFinschen zeeboezem in bezit; een deel der Kareliërs schijnt zich reeds vroegtijdig aan de kust der Witte zee te hebben nedergezet, waar zij het Bjarmische rijk, hetwelk later door zijn rijkdom de Scandinavische vikings herwaarts lokte, grondvestten. De staatsvormen der Finnen waren te dien tijde vermoedelijk nog uiterst primitief. Hunne religieuse opvattingen zijn in de epische zangen der Kalewala neergelegd. In de eerste eeuwen hunner vestiging in deze streken onderhielden zij, blijkens allerlei archeologische vondsten, alleen gemeenschap met de landen ten oosten van hun gebied; hun waterrijk land deed hen echter spoedig de behoefte aan vaartuigen gevoelen en maakte hen tot bekwame en koene schippers, die hun tochten weldra tot alle deelen der Oostzee uitstrekten en zich als woeste zeeroovers wijd en zijd berucht maakten, vooral bij hun zweedsche naburen. Reeds de zweedsche koningen Erik Emundszoon (omstreeks 875) en Erik de Zeeghaftige (omstreeks 975) zouden veroveringstochten naar F. hebben ondernomen. In 1157 vermeesterde Erik de Heilige het zuidwestelijk deel des lands en om het veroverde gebied in bedwang te houden werd de vesting Abo gebouwd. Eerst echter door de tochten van den stadhouder Birger Jarl, die ook Tawastland bezette en het kasteel Tawastehus deed bouwen, werd de zweedsche heerschappij bevestigd. Stadhouder Torkel Knutszoon veroverde een deel van Karelië en stichtte in 1293 Wiborg. De Zweden behandelden het alsnu nagenoeg geheel in hun macht gekomen F. met zachtheid en voerden er dezelfde vrijzinnige instellingen in die in Zweden zelf heerschten. In 1284 kreeg F. den titel van hertogdom en bij de verkiezing van koning Hakon Magnuszoon (15 Febr. 1362) kreeg het 't recht om bij de koningskeuze mede zijn stem uit te brengen. Er ontstond in het land een adelstand, alsook een inheemsche hooge geestelijkheid ; de hooge wereldlijke ambten werden echter door Zweden vervuld. Het bestuur des lands was in handen van de stadhouders van Abo, Tawastehus en Wiborg, die nu en dan nog een hertog of opper-stadhouder boven zich kregen. Naast deze hoogwaardigheidbekleeders was de bisschop van Abo in het middeneeuwsche F. de machtigste man in den lande ; hij was Finland’s voorspraak bij de koningen on in den Rijksraad. De bekendste onder deze bisschoppen, Magnus Olai Tawast (1412—50, overl. 1452), deed veel voor de verbreiding van het christendom, hetwelk overigens in weinige andere streken van Europa zoo geringe ontvankelijkheid vond.

De deensche heerschappij gedurende het tijdperk der unie (1397—1523) was, hoewel ook voor Finland een tijd van woeling, verwarring en strijd, bij de Finnen minder gehaat dan bij de Zweden; gedurende den oorlog der unie met Rusland, 1473—93, was het land het hoofdtooneel van den krijg en had het, door zijn bondgenooten slechts zwak gesteund, zwaar te lijden; bij den vrede van Nowgorod behield het echter zijn oude grenzen. Onder de regeering van Gustaaf Wasa (1523—60) drongen de hervormingsideeën in deze streken door. Petrus Sarkilaks en Michael Agricola overl. 1557 als bisschop van Abo) waren hier de eerste en voornaamste hervormers. In 1556 benoemde Gustaaf Wasa zijn zoon Johan tot hertog van F.; toen deze in 1568 koning van Zweden geworden was, dreigde zijn sympathie voor het katholicisme een burgeroorlog over het land te brengen. In den russischen oorlog van 1572—92 was F. weder het hoofdtooneel van den oorlog, tijdens welke geheele streken werden verwoest, terwijl Finsche troepen, aangevoerd door Pontus de la Gardie, Ingermanland, Kexholm enz. veroverden, waarom het in 1581 door den zweedschen vorst tot groothertogdom werd verheven. Onder Gustaaf Adolf vielen duizenden Finnen op de slagvelden van Duitschland. De door Zweden bij den westfaalschen vrede verworven positie van grootmogendheid oefende op het finsche nationalisme een zeer ongunstigen invloed uit: de ambtenaarswereld, de hoogere klasse en de koopmansstand werden meer en meer zweedsch, de zweedsche taal kreeg weldra de overhand op de finsche. In velerlei opzicht kwam deze positie het land ten goede ; het stoffelijke welzijn nam merkelijk toe, terwijl door de stichting der hoogeschool te Abo kort tevoren (1640) het land ook tot een hooger geestelijk peil werd opgevoerd In den noorschen oorlog van 1700—21 werd in 1710 Wiborg door de Russen veroverd, in 1713 de toenmalige hoofdstad, Abo, ingenomen, in 1714 in den bloedigen slag bij het dorp Napue het geheele finsche contingent vernietigd, en het land stond nu zeven jaren lang onder de harde russische heerschappij ; eerst bij den vrede van Nystad werd F. aan Zweden teruggegeven, uitgezonderd Wiborg, dat russisch bleef. Na het einde van den oorlog van 1741, die een voor Zweden nadeelig verloop had, moest laatstgenoemd land weder een deel van F. aan Rusland afstaan. Toen de zweedsche koning Gustaaf III andermaal een oorlog tegen het russische rijk begon, verwekte dit in F. een groote ontevredenheid die zich o.a. uitte in de samenzwering van het Anjala-verbond (zie dit onderwerp, dl I pag. 470), die echter onderdrukt werd. Een nieuwe oorlog met Rusland, aangevangen in 1808, eindigde met de bloedige overwinning der Russen onder Kamenskij bij Orawais, waarop Rusland F. onmiddellijk tot een russisch grootvorstendom verklaarde ; 29 Maart 1809 bevestigde czaar Alexander I als grootvorst van F. te Borga de oude finsche grondwet, waarop de staten den huldigings-eed aflegden; bij den vrede van Frederikshamn, 17 Sept. 1809, moest Zweden het verlies van F. bekrachtigen. Aan het hoofd van het bestuur kwam nu een gouverneur-generaal, wiens voornaamste taak bestond in het handhaven der wetten, waarin weinig of geen ingrijpende veranderingen werden gebracht; verder werd een regeeringsraad, sinds 1816 „keizerlijke senaat” geheeten, een soort parlement, ingesteld. In 1811 werden de vroeger veroverde deelen (gouvernement Wiborg) weder met het overig F. vereenigd. In 1819 werd Helsingfors tot hoofdstad des lands gemaakt en na den grooten brand van Abo in 1826 ook de hoogeschool van hier naar de nieuwe hoofdstad verplaatst, die daarmede het geestelijk middelpunt des lands werd. In 1850 werd een verbod uitgevaardigd om in de finsche taal anders dan boeken van religieuzen en economischen aard te drukken, een maatregel die weldra onuitvoerbaar bleek. Gedurende den Krim-oorlog teisterde de engelsche vloot de finsche kuststreken en werden de scheepswerven in de steden aan de Bottnische golf verbrand, de vesting Bomarsond op de Alandseilanden veroverd en Sweaborg zwaar gebombardeerd.

Wat het politieke leven in den lande betreft, stichtte de philosoof J. W. Snellman in de veertiger jaren een finsche nationaliteitspartij, op wier program punt één was: vervanging op school en in de administratie van de zweedsche taal door de finsche; tegen Snellman en zijn aanhangers, de Fennomanen, vormde zich weldra een zweedsche partij, de Svekomanen. De Fennorcanen behaalden echter menige overwinning; o.a. verkregen zij de verordening, dat de plaatselijke overheden de finsche taal machtig moesten zijn. Onder de regeering van czaar Alexander II maakte F. in geestelijk en stoffelijk opzicht belangrijke vorderingen; er werden spoorwegen aangelegd en tal van inrichtingen van hooger, middelbaar-, kunst- en vakonderwijs geopend, terwijl het volksonderwijs aanmerkelijk werd verbeterd. In 1878 werd algemeene weerplieht ingevoerd. Onder czaar Alexander III echter opende de slawophile pers een veldtocht tegen de vrijzinnige en nationale ontwikkeling van F. In 1889 benoemde de russische regeering te Petersburg drie commissies, die in opdracht kregen het finsche post-, munt- en tolwezen meer in overeenstemming met het russische stelsel te brengen ; in Dec. 1890 werd de reeds door den czaar bekrachtigde en afgekondigde nieuwe strafwet tot nader order gesuspendeerd, waartegen vruchteloos protest werd ingebracht. In 1891 werd het te Petersburg gevestigde comité voor finsche aangelegenheden opgeheven, alsmede een nieuwe pers-order uitgevaardigd, die den gouverneur-generaal onbeperkte macht gaf inzake pers-aangelegenheden; in Sept. 1892 werd zonder voorafgaand overleg met het finsche parlement een nieuw, in vele punten van het oude afwijkend reglement voor den senaat uitgevaardigd. Met deze maatregelen scheen de russificatie echter haar hoogtepunt te hebben bereikt en in 1894 werd de opnieuw door den senaat aangenomen strafwet door den czaar gesanctioneerd. Bij zijn troonsbestijging in 1894 bevestigde czaar Nikolaas II evenals zijn voorgangers sinds Alexander I de oude finsche constitutie en in Juli 1896 gaf hij den senaat zijn vroegere bevoegdheden in haar vollen omvang terug. Kort daarop echter kondigden allerlei voorteekenen een beginnende omkeering aan. Een ukase van 8 Febr. 1897 beval dat voortaan alleen de russische vlag mocht worden gebruikt; in Jan. 1899 kondigde de nieuwbenoemde gouverneur-generaal Bobrikow de aanstaande opheffing der betrekkelijke zelfstandigheid van het finsche leger aan, en krachtiger dan ooit tevoren wTerd nu voortgang gemaakt met de russificeering des lands en de opheffing van zijn afzonderlijke positie in het russische rijk, tot ten slotte bij keizerlijk manifest van 15 Febr. 1899 alle finsche aangelegenheden aan de finsche legislatieve, die slechts een raadgevende stem behield, ontnomen en den russischen rijksraad in handen gegeven werden. Dit besluit, dat volkomen vernietiging der finsche zelfstandigheid beteekende, bracht een diepe ontroering en algemeene verbijstering teweeg. Uit alle deelen des lands werden deputaties naar Petersburg gezonden om intrekking van deze ukase af te sineeken; geen enkele daarvan verkreeg echter toegang tot den czaar. Ook een massa-petitie met honderdduizenden handteekeningen had geen gevolg en met de russificatie werd in hetzelfde snelle tempo voortgegaan. 18 Mei 1900 werden de finsche postzegels afgeschaft en de russische ingevoerd ; 20 Juni volgde de reeds in 1899 in uitzicht gestelde verordening dat van 1 October 1900 af op het staatssecretariaat van het grootvorstendom en in de kanselarij van den gouverneur-generaal in zaken van dienst de russische taal moest worden gebezigd, en dat met ingang van 1 Oct. 1903 voor den senaat en met ingang van 1 Oct. 1905 voor alle hoogere overheidslichamen, in hun verkeer met de boven hen staande gezagsorganen, hetzelfde zou gelden. Verder werd het recht van vereeniging en vergadering sterk beperkt en werden alle documenten uit den tijd van Alexander I, waarop het geheele nieuwere staatsrecht van F. berust, naar het staats-archief te Petersburg overgebracht; 12 Juli 1901 werd opheffing van de zelfstandige positie van het finsche leger afgekondigd. Dit alles bracht een algemeene ontevredenheid en een heftige agitatie teweeg. Vele hoogere en een menigte lagere ambtenaren legden hun post neder, en een landverhuizing begon, die het buitendien reeds uiterst dun bevolkte land van zijn beste arbeidskrachten beroofde.