Gepubliceerd op 29-11-2018

Rekening

betekenis & definitie

Rekening - v. (-en), het rekenen; rekenkundige oplossing: kansrekening; interestrekening;

— opgave van geleverde goederen (of van verrichte werkzaamheden) en van het bedrag, dat er voor betaald moet worden: eene rekening van 10 posten; rekeningen schrijven; eene rekening vragen, afdoen, vereffenen, voldaan teekenen;
— dat is eene doktersrekening, zeer hooge rekening;
— openstaande rekening, die nog niet betaald is;
— berekening, winst, voordeel: de rekening sluit; zijne rekening opmaken; zaken doen voor eigen, voor gemeenschappelijke rekening;
— hij heeft nogal wat op zijne rekening, voor veel is hij verantwoordelijk; (ook) hij heeft nogal veel misdreven;
— per slot van rekening, ten slotte, eindelijk; (ook) alles wel beschouwd;
— bezwaarlijk is ’t, eens anders rekening te maken, gezegd als men over iemands uitgaven in verband met zijne inkomsten spreekt;
— onder in den zak vindt men de rekening, later blijkt, hoe hoog de kosten zijn, hoeveel nadeel men zich gedaan heeft;
— op rekening stellen, opschrijven, iets wat geleverd of verricht is en hetgeen nog betaald moet worden: dat zet ik op zijn rekening, daarvan geef ik hem de schuld, ik stel hem verantwoordelijk daarvoor;
— in rekening brengen, betaling (voor iets) vorderen;
— eene rekening sluiten, ze optellen en er niets meer bijvoegen;
— (fig.) eene verkeerde rekening maken, zich vergissen, zich bedriegen;
— dat is voor mijne rekening, dat zal ik betalen; (ook) dit neem ik op mij; (ook) ik belast mij hiermede;
— gij krijgt het, dat is voor mijne rekening, vertrouw daar vast op;
— geld op rekening geven, in mindering , op afkorting;
— kleeren, boeken op rekening koopen, niet dadelijk betalen;
— op rekening leveren, borgen;
— zijne rekening er bij vinden, voordeel hebben bij iets;
— gevoelen: naar mijne rekening;
— vertrouwen: rekening op iem. maken;
— (fig.) dat is eene streep door de rekening, eene teleurstelling;
— rekening houden met, in aanmerking nemen;
— zijne rekening buiten den waard maken, zie WAARD;
dat is eene rekening van Jan Kalebas, op wat ge daar zegt, is in ’t geheel geen staat te maken;
— (fig.) het kind van de rekening zijn, het gelag moeten betalen, er voor moeten boeten wat men met anderen bedreven heeft;
— eene effen rekening, rekening die vereffend, betaald, afgedaan is; (ook) eene ronde som;
— (spr.) effen rekening maakt goede vrienden;
— bepaling van den tijd, wanneer eene zwangere zal bevallen: zij was op het einde harer rekening; zij is aan de rekening, zij is zwanger;
— het kan rekening velen, het is bij de beddeplank af;
— zij mag gaan buiten hare rekening, maar niet buiten haar tijd, scherts, gezegd van eene vrouw die haar briefje verloren heeft;
— verkeerde rekening maken, niet bevallen op den tijd dien men gedacht had. REKENINGETJE, o. (-s), verkleinw. van rekening.

< >