GEHEIMENIS, v. (-sen), (dicht.) verborgenheid;
— geheimzinnigheid; geheime zaak;
— iemands geheimenis eerbiedigen, zijn geheim;
— de geheimenis welke hare geboorte omhulde; daar schuilt eene geheimenis in, onder, achter;
— eene verborgen, moeilijk te doorgronden, duistere zaak (inz. in hoogeren stijl): de geheimenissen eener kunst, der natuur, der toekomst, der wijsheid Gods. zie GEHEIM;
— Gods geheimenis, de zaak die God voor den mensch verborgen houdt, inz. Zijne verborgen raadsbesluiten;
— de geheimenissen) des altaars, der mis, de mis, d. i. de verandering der zelfstandigheid van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus, wat een geheim is, voor ons oog onzichtbaar en voor ons verstand onbegrijpelijk.