Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie T
- T
- T-stuk
- Taai
- Taai-taai
- Taaiachtig
- Taaierd
- Taailap
- Taainagel
- Taak
- Taal
- Taalbederver
- Taaleigen
- Taalgebouw
- Taalhervormer
- Taalkundig
- Taalkundige
- Taalleeraar
- Taalnauwkeurigheid
- Taalrijk
- Taalschat
- Taalvereenvoudiging
- Taalvitter
- Taan
- Taanbloem
- Taanderij
- Taanhuis
- Taankleurig
- Taankuip
- Taart
- Taartenbak
- Taartepan
- Taartkoek
- Taarts
- Taats
- Taatspot
- Tabagie
- Tabak
- Tabakken
- Tabakker
- Tabaksaandeel
- Tabaksakker
- Tabaksdamp
- Tabakskarot
- Tabakspapier
- Tabaksplant
- Tabakssap
- Tabbaard
- Tabel
- Tabellarisch
- Tabelwit
- Tabernakel
- Tabernakelen
- Tabijn
- Tabijnen
- Tabijnwever
- Tablatuur
- Table d’hôte
- Tableau
- Tableau vivant
- Tablet
- Tabletvorm
- Tabouret
- Tabula rasa
- Tabulatuur
- Tacet
- Tach(e)ometer
- Tachtig
- Tachtiger
- Tachtigjarig
- Tachtigmaal
- Tachtigste
- Tachtigvoud
- Tachydromie
- Tachydroom
- Tachygraaf
- Tachygraphie
- Tachygraphisch
- Taciturniteit
- Tact
- Tacticus
- Tactiek
- Tactisch
- Tactvol
- Taël
- Taf
- Tafel
- Tafelappel
- Tafeldans
- Tafeleend
- Tafelen
- Tafelgast
- Tafelgerecht
- Tafelier
- Tafelkleed
- Tafellaken
- Tafelland
- Tafelmandje
- Tafelscheidsel
- Tafelspringen
- Tafelsteen
