Gepubliceerd op 02-12-2018

Taal

betekenis & definitie

Taal - v. wat gesproken wordt of is : iem. taal en antwoord geven; hij is mij geene taal waard, hij is mij niet waard, dat ik hem antwoord, dat ik tegen hem spreek; taal noch teeken van zich geven, niets van zich laten hooren;

— taal noch tijding ontvangen, niets van iem. vernemen;
— (Zuidn.) iem. zijne taal weigeren, hem niet te woord staan;
— het spreken, het vermogen om te spreken ; wél ter tale zijn, welbespraakt; rad van taal, rad van tong:
— wijze waarop men spreekt of schrijft: dat is niet de taal van een vriend, zóó spreekt geen vriend; dat is de taal van een vleier, een huichelaar; mannelijke, krachtige taal. laten hooren; eene vreemde taal voerde hij tegen mij, hij sprak heel anders dan gewoonlijk tegen mij; dat is mooie, keurige, verheven taal;
— al de woorden en uitdrukkingen waarvan een volk zich bedient (in deze bet. alleen mv. talen): ieder sprak in zijne eigen taal; de Fransche. Engelsche taal leeren, onderwijzen, machtig zijn; de levende talen, de hedendaagsche talen: doode talen, die niet meer door een volk gesproken worden; de moderne talen, Fransch, Engeisch en Duitsch; arme, rijke talen, met weinig, veel woorden en uitdrukkingen;
— eenlettergrepige talen, waarbij alle woorden uit ééne lettergreep bestaan; agglutineerende talen, zie agglutineerend;
— buigbare talen, waarbij de woordvormen zich wijzigen naar gelang van hunne grammatische betrekking; (ook) waarbij nieuwe woorden gevormd worden door het aanhangen van voor- of achtervoegsels;
al de woorden en uitdrukkingen waarvan eene volksklasse, een individu zich bedient, die men in zekere kunst of wetenschap bezigt: dieventaal, studententaal, kindertaal, boekentaal; de tale Kanaäns, de eigenaardige zegswijzen uit den Bijbel; de taal der schilders, der wiskunstenaars;
alles wat dient om gedachten of gevoelens uit te drukken: de taal der oogen, der vingers, der gebaren; de taal der liefde, der muziek verstaan; de taal der natuur; de taal der bloemen kennen, de zinnebeeldige beteekenis; poëzie is de taal der goden; de vogels, de dieren hebben ook eene taal. TAALTJE, o. (-s). .