Gepubliceerd op 02-12-2018

Tabernakel

betekenis & definitie

Tabernakel - m. (-s, -en), hut, tent, veldhut der oude Israëlieten: (Bijb.) laat ons hier drie tabernakelen maken; het feest der tabernakelen, loofhuttenfeest;

— (spr.) ergens zijne tabernakelen opslaan, bouwen, er lang verblijven, vertoeven;
—(zeew.) plaats voor den kommandant (eener galei);
— tent waarin de bondskist, die de Israëlieten gedurende den tocht door de woestijn overal medenamen;
— (R. K.) rijk versierd, koepelvormig, draaibaar kastje in ’t midden op ’t altaar waarin ’t Allerheiligste bewaard wordt; bij de Methodisten : naam van hunne vergaderplaats;
— het lichaam waarin de ziel des menschen huist (2 Kor. 5 : 1) : zorg voor den aardschen tabernakel, voor het lichaam, voed u goed;
— (fig.) iem. op zijn tabernakel komen, hem duchtig afrossen.

< >