Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Klok

betekenis & definitie

v. (-ken),

1. metalen instrument tot het voortbrengen van een bepaald geluid, de 'gedaante hebbend van een holle, stompe, van onderen naar buiten gebogen kegel, waarin een klepel hangt die, wanneer de klok, welke beweeglijk opgehangen is, bewogen wordt, tegen de rand er van slaat en geluid voortbrengt (ofwel ontstaat dit doordat een hamer er tegen slaat): een klok gieten, dopen, wijden, luiden ; de klokken hangen in torens ; de klok beiert, klept; — (Zuidn.) de klokken gaan naar Rome, gezegd als ze in de Stille Week niet geluid worden ; op schepen en in inrichtingen dient de klok om opvarenden of inwonenden bij elkaar te roepen: extra oorlam aan de klok ; — ook als signaal in allerlei gebruik ;

(zegsw.) iets aan de grote klok hangen, alom bekendmaken ; — (Zuidn.) men kan niet in de processie gaan en de klok luiden, men kan geen twee dingen tegelijk doen; — hij heeft de klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt, hij weet het fijne van de zaak niet;

klinken als een klok, zie bij Klinken; — een stem als een klok, luide,_ zware stem; vand. (veroud.) een grote klok opzetten, uit alle macht schreeuwen ;

2.uurwerk, oorspr. dat in de toren, waarvan de uren door het slaan op een klok in de bet. 1. bekend gemaakt wordt, bij uitbr. een uurwerk in ’t alg., in een daarvoor vervaardigde kast, pendule: een staande klok; de klok gaat, slaat, wijst zes uur; op de klok kijken, naar het uurwerk zien hoe laat het is ; de klok staat stil, loopt voor, achter; de klok opwinden, gelijkzetten; — (zegsw.) hij is een man van de klok, hij is altijd precies op tijd ; ook : doet alles op gezette tijd; — ik weet wel, wat de klok slaat, waarover gesproken wordt, wat in de wereld te koop is; — het is alles ... ivat de klok slaat, alles wat men hoort of ziet; — hier in huis gaat alles op de klok, geschiedt alles op tijd, in stipte orde ;
3. (overdr.) klokslag, en vand. tijd, tijdstip : de klok van tien; — zie ook Klokke; — het klokje van gehoorzaamheid, de tijd dat de kinderen naar bed moeten gaan;
4 . voorwerp min of meer in de vorm van een klok als onder 1. ; — (in ’t bijz.) glazen stolp : de klok van een luchtpomp, de stolp van waaronder de lucht verwijderd wordt; — oorhanger; — (bouwk.) kapiteel van een zuil, ongerekend het dekstuk; — (plantk.) klokvormige bloem, klokje.