(bracht voort, heeft voortgebracht).
1. verder of wegbrengen ;
2. te voorschijn brengen, telen, doen ontstaan, het aanzijn geven : vruchten vóórtbrengen ; kinderen, kunstwegen voortbrengen ; God heeft alles voortgebracht, geschapen; — 3. opleveren, produceren : China brengt thee en zijde voort, — fig.: de 17 de eeuw heeft vele grote mannen voortgebracht;
4. veroorzaken : de oorlog brengt vele rampen voort;
5. (veroud.) uiten, spreken : hij kon geen woord voortbrengen.