Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Instrument

betekenis & definitie

o. (-en),

1. een min of meer samengesteld of fijn gereedschap voor enig handwerk of bedrijf ;
2. meestal vrij samengesteld toestel ten dienste van de techniek of voor wetenschappelijk onderzoek : elektrische, optische, chirurgische, natuurkundige instrumenten ; — (volkst.) het kind is met de instrumenten gehaald, met de verlostang;
3. muziekinstrument ;
4. (recht., veroud.) stuk, document, oorkonde, akte;
5. (van personen) iem. die door een hogere macht gebezigd wordt tot verwezenlijking van een of ander doel: instrumenten in de hand des Heren; — (gemeenz.) deugniet.