Synoniemen zoeken
Synoniem van klok
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
klok
klok - apparaat waarmee men met een precisie van minimaal minuten of seconden de tijd kan meten; een klok is al dan niet draagbaar. Raderen regelen de werking van een uurwerk of raderuurwerk. Een raderuurwerk met een slinger heet een slingeruurwerk; een hangklok (zie aldaar) hangt aan een wand, een pendule of staande klok staat, een koekoeksklok roept bij het slaan 'koekoek'. In woningen bevindt zich een huisklok of, formeel, kameruurwerk, in een toren een torenklok of torenuurwerk. Een wekker heeft een ingebouwd mechanisme dat op een van tevoren ingestelde stand van de wijzers een waarschuwingssignaal laat horen. Reiswekkers kunnen in een etui worden meegenomen op reis. Bij het koken van eieren gebruik je een eierwekker. Een wekker met ingebouwde radio heet een radiowekker, wekkerradio of klokradio. (Zie: radio.) De aankomsttijd van postduiven wordt geregistreerd met een duivenklok of, in België, een constateur. In een kwartsklok of kwartsuurwerk wordt de tijd gemeten door een snel trillend kwartsplaatje. Een cesiumklok of atoomklok meet de tijd op grond van atoomtrillingen in cesium. De gang van andere, verder verwijderde klokken wordt geregeld door een moederklok of normaalklok. Zo'n verder verwijderde klok heet een nevenklok.
Zie: chronometer; horloge; wateruurwerk; zandloper.

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Klok
Een hol, metalen voorwerp, dat klank geeft, wanneer de daarin bevestigde klepel tegen het metaal slaat. Eene klok is meestal vrij groot van omvang en heeft de gedaante van een stompen kegel, die van onderen open is. De schel is een kleiner klokvormig werktuig, waarin een klepel aangebracht is, die door aanraking der wanden geluid veroorzaakt; de bel is eigenlijk rond en klinkt door losse, daarin rammelende stukjes metaal. Een kinderbel (rammelaar), een narrebel. Deze onder¬scheiding wordt echter weinig in acht genomen. In verschillende plaatsen beslist het gebruik. De Rotterdammer b.v. spreekt altijd van bel; schel behoort daar tot den deftigen stijl. Zoo zegt men: de kat draagt een band met belletjes en de koeien op de bergen in Zwitserland hebben harmonisch gestemde klokjes aan den hals.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
klok
klok - zelfstandig naamwoord
1. apparaat dat de tijd aangeeft
♢ het is vijf uur op de klok
1. het klokje rond slapen
[twaalf uur slapen]
2. hij is een man van de klok
[hij is altijd op tijd]
3. zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens
[het is nergens zo goed als thuis]
4. een analoge klok
[met wijzers]
5. een digitale klok
[met alleen cijfers]
6. het klokje van gehoorzaamheid
[bedtijd voor kinderen]
7. daar kun je de klok op gelijkzetten
[als iets altijd op een vaste tijd gebeurt]
8. met de regelmaat van de klok
[herhaaldelijk, regelmatig]
9. de klok terugdraaien
[terugkeren naar een vroegere situatie]
10. tegen de klok werken
[hard werken om nog op tijd klaar te zijn]
11. de biologische klok
[het natuurlijke mechanisme van onder andere waken en slapen]
2. bel met klepel aan de binnenkant
♢ hoor, de klokken luiden
1. het aan de grote klok hangen
[het aan iedereen vertellen]
2. hij heeft de klok horen luiden maar weet niet waar de klepel hangt
[hij weet het wel ongeveer, maar niet precies]
3. dat klinkt als een klok
[het zit goed in elkaar, is perfect]
Zelfstandig naamwoord: klok
de klok
de klokken
het klokje
Synoniemen
uurwerk