[het accent wisselt],
I. bw.,
1. op welke tijd, op welk tijdstip : wanneer komt de trein? wanneer hebt ge hem gezien? — 2. onder welke omstandigheden : wanneer zijn twee driehoeken aan elkaar gelijk? wanneer is een getal deelbaar door 12?
II. voegw. ter inleiding van een tijdbepalende of een voorwaardelijke zin : wanneer de zon ondergaat, wordt het koel; hij zou beter opschieten, wanneer hij meer zijn best deed.