- z.s.m. (afkorting)
- z.v.a. (afkorting)
- z.v.k. (afkorting)
- z.v.t (afkorting)
- z.v.t. (afkorting)
- z.w.a. (afkorting)
- z.z.g.g. (afkorting)
- zH Zu Händen (ter attentie van) ZH (afkorting)
- zT (afkorting)
- zZ (afkorting)
- zachte heelmeesters maken stinkende wonden (spreekwoord)
- zahlr. (afkorting)
- zand erover (spreekwoord)
- ze achter de ellebogen hebben (spreekwoord)
- ze niet alle vijf hebben (spreekwoord)
- zeew. (afkorting)
- zegsw. (afkorting)
- zf, zfm, zfv (afkorting)
- zfw (afkorting)
- zg (afkorting)
- zgn (afkorting)
- zgn. (afkorting)
- zich (te) sappel maken (spreekwoord)
- zich aan een ander spiegelen (spreekwoord)
- zich als een kat in een vreemd pakhuis voelen (spreekwoord)
- zich de kaas niet van het brood laten eten (spreekwoord)
- zich er met een Jantje van Leiden afmaken (spreekwoord)
- zich geradbraakt voelen (spreekwoord)
- zich het vuur uit de sloffen lopen (spreekwoord)
- zich in alle bochten wringen (spreekwoord)
- zich in de kaart laten kijken (spreekwoord)
- zich in het hol van de leeuw wagen (spreekwoord)
- zich katoen houden (spreekwoord)
- zich met hand en tand verzetten (spreekwoord)
- zich op de vlakte houden (spreekwoord)
- zich op glad ijs wagen (of begeven) (spreekwoord)
- zich schrap zetten (spreekwoord)
- zich te vuur en te zwaard verdedigen (spreekwoord)
- zich uit de voeten maken (spreekwoord)
- zich van den domme houden (spreekwoord)
- ziende blind zijn (spreekwoord)
- zijn beste beentje voor zetten (spreekwoord)
- zijn biezen pakken (spreekwoord)
- zijn draai hebben (spreekwoord)
- zijn draai nemen (spreekwoord)
- zijn ei niet kwijt kunnen raken (spreekwoord)
- zijn eigen boontjes doppen (spreekwoord)
- zijn eigen glazen ingooien (spreekwoord)
- zijn eigen graf graven (delven) (spreekwoord)
- zijn eigen nest bevuilen (spreekwoord)
- zijn eigen straatje vegen (spreekwoord)
- zijn gal uitspuwen (spreekwoord)
- zijn gelijk ene geernaert (spreekwoord)
- zijn haan moet altijd koning kraaien (spreekwoord)
- zijn hand in een wespennest steken (spreekwoord)
- zijn handen dichtknijpen (spreekwoord)
- zijn handen in onschuld wassen (spreekwoord)
- zijn handen jeuken hem (spreekwoord)
- zijn haren rijzen ten berge (spreekwoord)
- zijn hart aan iets ophalen (spreekwoord)
- zijn hart uitstorten (spreekwoord)
- zijn hart vasthouden (spreekwoord)
- zijn hebben en houden verliezen (spreekwoord)
- zijn huid zo duur mogelijk verkopen (spreekwoord)
- zijn laatste troef uitspelen (spreekwoord)
- zijn leven in de waagschaal stellen (spreekwoord)
- zijn licht met onder de korenmaat zetten (spreekwoord)
- zijn mond voorbij praten (spreekwoord)
- zijn ogen de kost geven (spreekwoord)
- zijn ogen voor iets sluiten (spreekwoord)
- zijn pappenheimers kennen (spreekwoord)
- zijn rokje omkeren (spreekwoord)
- zijn schaapjes op het droge hebben (spreekwoord)
- zijn slag slaan (spreekwoord)
- zijn tanden laten zien (spreekwoord)
- zijn trekken thuis krijgen (spreekwoord)
- zijn vingers branden (spreekwoord)
- zijn wilde haren verliezen (spreekwoord)
- zijn woorden op een goudschaaltje wegen (spreekwoord)
- zijn zegel aan iets hechten (spreekwoord)
- zit. (afkorting)
- zitk. (afkorting)
- zko (afkorting)
- zm (afkorting)
- znw. (afkorting)
- zo arm als Job (spreekwoord)
- zo dicht als een pot (spreekwoord)
- zo doof als een kwartel (spreekwoord)
- zo gewonnen, zo geronnen (spreekwoord)
- zo gezond als een vis (spreekwoord)
- zo klaar als een klontje (spreekwoord)
- zo kwaad als een spin (spreekwoord)
- zo oud als Methusalem (spreekwoord)
- zo vader, zo zoon (spreekwoord)
- zo wijs als Salomo (spreekwoord)
- zo zeker (vast) als de bank (spreekwoord)
- zoab (afkorting)
- zoals de ouden zongen piepen de jongen (spreekwoord)
- zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten (spreekwoord)
- zoals de wind waait, waait zijn jasje (spreekwoord)