Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

BOUWKRING

betekenis & definitie

De Friese, gevestigd te Lwd., opgericht 19.12.1895; 275 leden. Doel: het bevorderen van de beoefening en de kennis der bouwkunde en daaraan verwante vakken.

Daartoe worden lezingen gehouden, prijsvragen uitgeschreven, foto’s van architectonische Fr. objecten verzameld, een leeskring in stand gehouden, excursies gehouden en tentoonstellingen georganiseerd.BOUWKUNST. Evenmin als het Fr. landschap, heeft de Fr. B. iets eclatants. Toch valt er een en ander te noemen: hier zijn simpele Romaanse kerkjes bewaard, en uit later tijd bijv. de Kanselarij te Lwd., het stadhuis van Bolsward. Veel meer (staten, poorten) heeft de opruimingswoede van 18de en 19de eeuw weggevaagd.

Kerkelijke bouwkunst. Opvallend is het grote aantal kerken, zo uit de tijd voor ca. 1250 vele eenbeukige tufstenen kerken in Romaanse stijl. Het koor is meestal halfrond of veelhoekig, in het O. soms recht afgesloten. De kerken staan op het hoogste punt van de terp georiënteerd, de toren dus aan de W.-kant heeft vaak een zadeldak. Er waren N.- en Z.-deuren, de laatste zijn vaak dichtgemetseld. De kleine rondboogramen zijn hoog geplaatst, het gebouw is vrij laag; oorspronkelijk was het er schemerig in.

Van dit type zijn o.a. Bozum, Janum, Hantumhuizen, Jorwerd, Bergum gerestaureerd. Van de ruim 340 herv. Fr. kerken dateren ca. 100 van voor 1300. Van de oudste (Anjum, Giekerk, Rinsumageest, OudegaSmallingerland, Jorwerd, Achlum, Tsjum) neemt men aan dat ze ca. 1100 gebouwd zijn. De ‘Voorlopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van geschiedenis en kunst, dl.

IX, prov. Frl.’, verouderd en onvolledig, geeft toch de uitvoerigste documentatie: 30 kerken uit de 12de eeuw, 10 van ca. 1200, 38 uit de 13de eeuw en 9 van ca. 1300.

Voor deze moeten er houten gebouwtjes gestaan hebben, misschien op de plaats van heidense tempels. Men neemt aan dat het bouwplan van de alleroudste kerken is aangehouden, zodat de Fr. Romaanse kerken, behalve internationale, r.k., ook nationale, volkseigen trekken tonen. Men is met metselen begonnen aan het koor, waar het altaar stond. Tussen koor en schip zijn meest kleine verschillen: in de versiering, in breedte doordat het koor iets smaller is, in afwerking, die bij het koor iets verzorgder is. Het dak was van stro of riet, op enkele plaatsen tot in de 18de eeuw.

De oudste pannen zijn de zgn. monniken en nonnen. Bij de welvaart van 12de en 13de eeuw kwam het tot uitbreiding en verhoging van kerken, vaak nu nog zichtbaar. (Te Ee bijv. geven kraagsteentjes de oorspronkelijke hoogte aan.) Eenvoudige, gevarieerde versiering met rondbogen en lisenen trad op. De techniek van het steenbakken moet bekend geweest zijn, toch gebruikte men voor kerken eerst algemeen tuf uit Z.-Duitsland (nu nog een 40-tal). Nisjes voor heiligenbeelden, lage raampjes (o.a. hagioscopen) verlevendigen het geheel. Moeten wijzen soms nog aan waar sacristieën en speciale ingangen zijn geweest. De kerk te Janum, die misschien de oude situatie het best oproept, heeft een onbeschoten dak, dan komen vlakke zolders, en later gewelven.

Het valt op dat de kerken in Westergo geen gewelven hebben, en in Oostergo slechts enkele: Hantumhuizen, Augustinusga, Eestrum, crypt te Rinsumageest. De monnikenorden die leiding gaven bij de bouw, eisten soberheid en voor kleine arme dorpen was een gewelf luxe. Wanneer men begon met de tonvormige zolders, die nu vrij algemeen zijn, is niet bekend. De gewelven van Hantumhuizen herinneren aan dergelijke in Z.W.Frankrijk. Ook de kerk van de M.E. heeft gepleisterde muren gehad, maar ze waren versierd met schilderingen (Hantumhuizen, Bozum). De kerkvloer zal met tegels bedekt zijn geweest.

De altaartafel, een rechthoekige steen, was zeer eenvoudig. Soms vindt men er een terug iri een kerkvloer. Meestal waren er nissen voor het Heilig Sacrament en een wasbekken. Op den duur stonden er, behalve het hoofdaltaar, verschillende nevenaltaren.

Torens zijn er in het begin niet geweest (Janum, Wetsens). Toen de klokken groter werden, kwamen de klokkestoelen (Kortehemmen), torens op het dak (Hijum), half ingebouwde (Hantumhuizen) en ten slotte afzonderlijk gebouwde torens (Oudega-Smallingerland). De torens hebben wel vaak gewelven, en waren daardoor voor verdediging geschikt. Van de 340 Fr. torens hebben er nu 65 een zadeldak, dit was niet de oudste dakvorm; het is niet zo specifiek Fr., en kan beter het zeekusttype heten.

Na de Romaanse periode komt ook in Frl. de gotiek, maar Frl. is conservatief, de gotiek blijft er zwaar, zodat er terecht van romano-gotiek is gesproken. Stadskerken vooral: de monumentale Sint-Maarten van Bolsward, Sint-Maarten van Franeker en de stoere Sint-Gertrudis van Workum, alle drie gerestaureerd. Deze pseudo-basilieken zijn groter en driebeukig; in Bolsward zijn prachtige koorbanken; de spitsboogramen zijn meest niet oorspronkelijk. Er worden torens gebouwd (Oldehove, Deinum, Hindeloopen, Dronrijp). Mooie kerken uit later tijd zijn bijv. Sint-Anna Parochie (17de eeuw), Berlikum (18de eeuw), maar de eigen bekoring der oudste kerken is verdwenen.

In het vlakke landschap hebben kerken en torens, zelfs alleenstaande torens (Oosterwierum, Firdgum) grote waarde. Elke kerk heeft ook zijn bijzonderheid: Anjum een sacramentshuisje, Rinsumageest een crypt, Hogebeintum rouwborden, Sexbierum een rijke preekstoel, Bozum een muurschildering, enz. zie Altaarsteen, Baksteen, Beeldhouwkunst, Crypt, Dakpan, Doopvont, Epitaaf, Gebrandschilderde ramen, Gevangenisdeur, Grafstenen, Hagioscoop, Kerk, Kerkhof, Kerkstichting, Kerkversiering, Klokken, Klokkestoel, Lijkweg, Muurschilderingen, Noormannenpoort, Orgel, Oriëntatie, Piscina, Preekstoel, Restaureren, Rouwbord, Sacramentshuisje, Sacristie, Toren, Tufsteen.

Wereldlijke bouwkunst. Uit de terpentijd zijn geen produkten van B. bewaard. Alleen heeft men op grond van bodemvondsten te Ezinge de Oudfr. boerderij gereconstrueerd. Ook uit de Romeinse tijd is niets over, maar stellig hebben zij de tichelwerktechniek gebracht en hun stempel gezet op het bouwplan. In de vroege M.E. is alle aandacht voor de kerken. Maar de stenen torens hadden ook een wereldlijk doel; hun functie in oorlogstijd is hier en daar duidelijk te herkennen.

Het volk woonde ook na 1500 in hutten. In de steden overheerste de houtbouw. Uit de 14de eeuw rest ons de Schierstins te Veenwouden, uit de 15de het Martenahuis te Franeker (nu gem.huis van Franekeradeel) en het huis Ossekop i te Lwd. Het Martenahuis is een van de vele stinsen of steenhuizen: alle steden en dorpen hadden er een, soms vele; in de tijd van ‘Schier en Vet’, in de Saksische en Gelderse tijd worden ze telkens genoemd. Iets jonger is Dekamastate te Jelsum en Heringastate of Poptaslot te Marsum. Meer is er niet.

Door de oorlogen was telkens herstel nodig en in de 18de en 19de eeuw ruimde men op. In Baarderadeel, Ferwerderadeel en de Dongeradelen zijn tientallen staten, vaak met resten uit de M.E., verdwenen. Ca. 1600 beleefde Frl. een bloeiperiode in de B. De grote naam, ver buiten Frl. bekend, is Hans Vredeman de Vries. Een belangrijk voorbeeld van vroege renaissance is ondanks de verbouwingen de Kanselarij te Lwd. (1566-71). Het stadhuis van Franeker (1591-94) valt ook door zijn ligging bijzonder op.

Aan het stadhuis van Bolsward (16x317) is de naam van de ‘kistenmaker’ Jacob Gysberts verbonden. Naast deze drie bouwwerken moeten genoemd: het Dokkumer Admiraliteitsgebouw (1618), raadhuis te Balk (1615), Franeker Korendragershuisje (1634), Waaggebouwen te Lwd. (1596-98), Workum (1650), Franeker (1657), trapgevels op de Zijl en de Dijk te Dokkum (begin 17deeeuw), Sint-Jacobsstraat 13 te Lwd. (1635). Aan al deze gebouwen is geknoeid. In een stadsstraat moet men omhoogkijken om iets moois te zien. Van details geeft de ‘Voorlopige lijst’ een kleine collectie: gevelbekroningen, barokpoortjes e.d. De elkaar opvolgende stijlen zijn in Frl. wel aanwijsbaar, maar de scherpe kantjes zijn eraf: Frl. bouwt eenvoudig.

Het Princessehof te Lwd. heeft 17de- en 18deeeuwse elementen, het Dokkumer stadhuis heeft gedeelten van kort na 1500, de sobere classicistische gevel is van ca. 1750, in de raadzaal van 1763 vinden we rococo. Evenzo de voorgevel van het Sneker stadhuis 1760. De stadhuizen van Workum en Lwd. zijn uit het begin van de 18de eeuw.

Typisch Fr. zijn vooral de dingen die zo in het landschap passen, dat ze nauwelijks apart opvallen: de vinkelhaakboerderijen van Het Bildt, de komman deurswoningen van Ameland, walmolens van Dokkum en Sloten, de snel verdwijnende ‘wâldhúskes’ Graansilo’s te Leeuwarden. Nieuwe bouwkunst in een agrarische provincie waar de eis tot industrialisatie wordt verstaan (arbeiderswoningen in de Wouden), de vestingaanleg der kleine steden, haven en binnengrachten; daarnaast opvallende details die nergens genoteerd zijn: een oud arbeidershuis met hoog dak en brede, lage ramen, een besneden bedschut, een ‘stoep’ in Lippenhuizen. Verkeer en hygiëne stellen eisen; veel verdwijnt. Er werken algemeen Nederlandse en internationale invloeden, maar de waarde der traditie wordt erkend. De Provinciale Schoonheidscommissie, de Molencommissie en de Vereniging Hendrick de Keyser zijn waakzaam. De Provinciale Planologische Dienst houdt het geheel in 't oog. De restauratiepolitiek van prov. en rijk heeft, vooral na W.O. n, veel moois gered, zie Beeldhouwkunst, Boerderij, Kommandeurswoningen, Molenbezit, Restaureren, Stins, Waaggebouwen, Winkelhaakboerderij.

Zie: F. A. J. Vermeulen, Handb. tot de Gesch. der Ned. Bouwkunst, I-III (Den Haag 1928); Voorlopige Lijst der Ned. Monumenten... dl. ix, prov.

Frl. (Den Haag 1930); Kunstreisboek voor Nederland, II (Amsterdam 1942); J. J. Raima, By ûs :IIde tsjerken Uns (Assen 1942); Repert., 304-306; Ber. van de R.O.B. (1954), 132 (over houten kerken en kloosters).

< >