Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

STATEN

betekenis & definitie

(in oorsprong hetzelfde als standen). De volksvertegenwoordiging in de landsheerlijke periode (na 1498) en tijdens de Republiek (na 1576).

In de eerste periode geen regeringsorgaan, maar indirect van invloed op wetgeving en bestuur, doordat de S. aan het toestaan van belastingen voorwaarden verbonden.Na 1576 bet hoogste gezag, dat de soevereiniteit heeft. De S. bestonden aanvankelijk uit prelaten en priesters (in 1576 verdwenen), edelen, eigenerfden en burgers als afgevaardigden van hun stand of privé, voor hun goederen. Door de groepering naar standen heen komt weldra een territoriale indeling naar kwartieren: Oostergo, Westergo, Zevenwouden. Wanneer dan in 1579, door opstand en geldnood, de steden niet alleen als stand, maar ook als kwartier erkenning vinden, bestaan ze voortaan uit vier leden (kwartieren) met ieder één stem in de besluitvorming (zie Mindergetal). Sedert 1578 is het gewoonte dat voor de drie plattelandskwartieren de grietenijen een edele en een eigenerfde (gekwalificeerde personen) als volmachten (die zonder ruggespraak konden handelen) naar de landdag zenden, telkens voor één jaar.

De S. kwamen éénmaal in het begin van het jaar in gewone en vaker soms in buitengewone zitting bijeen. In de landsheerlijke tijd werden ze bijeengeroepen door stadhouder en Hof; sedert 1577 door stadhouder en Gedeputeerde Staten (het dagelijks bestuur). Eerst kwam men afwisselend in Franeker, Harlingen en Lwd., na 1594 uitsluitend in Lwd. bijeen in het Landschapshuis. zie Provincie.

Zie: C. J. Guibal, Democratie en Oligarchie in Frl. (Assen 1934), 9-19.