Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tegen

betekenis & definitie

I. Als vz.

1. Gevolgd door een tijdsruimte e.d. (zonder lidwoord): tegen avond, tegen de avond, ’s avonds.

Tegen avond was Benedictus mij komen afhalen: wij hebben sedert jaren de gewoonte, dien avond door te brengen onder het volk onzer stad, TEIRLINCK-V.D. W. 1928, 97.

Hij kuiert naar het dorp. ’t Is haast donker. Tegen avond moet hij bij Jolleke zijn, WACHTERS 1946, 141.

Tegen avond ontwaarden wij een stadshorizont van torens en fabriekschouwen, BRULEZ 1950, 153.

2. Gevolgd door een plaatsnaam: in de buurt van.

Toen hij, te oud geworden om nog langer als werkend priester in de parochie te blijven, had besloten zich terug te trekken ergens tegen Leuven in een klooster, BONI 1948, 75.

3. Gevolgd door de aanduiding van de snelheid: hij reed tegen 100 km. per uur, hij reed 100 km. per uur; ook: tegen een snelheid, een vaart van - , met een snelheid enz. van -.

Maandagochtend reed een auto tegen hoge snelheid te pletter tegen een boom te P., Gazet v. Antw. 4/5/1977.

Een duizelingwekkende snelheid waarbij men zich afvraagt welk nut dergelijke risico’s ten slotte nog inhouden ... nu men op de meeste wegen van Europa hooguit nog maar tegen 120 km per uur mag rijden? Gazet v. Antw. 5/7/1977.

Alhoewel het tweede spoor vrij vlug kon worden vrijgemaakt, kon dat tijdens de avond slechts door kleine treinstellen en tegen verminderde snelheid worden gebruikt, Gentenaar 20/7/1977.

II. Als bijw.

Zie de Sam. en ertegen.

III. Als voegw. van tijd: kort voor het moment dat -, als, tegen dat.

Dat de ploeg ... fysiek voor honderd procent in orde is tegen de kompetitie begint, Gazet v. Antw. 29/7/1977.

Sam.: Hierna volgen versch. met tegen gevormde scheidb. ww. (zie echter ook bij het grondwoord):

- tegenglariën, turend toekijken (Hij heeft angst om dat vrouwmens met de zwarte lap rond het hoofd, en wier ene oog hem tegenglariet, met een valse en hittige blik, BOON 1975, 79);
- tegenlachen, terug lachen (Een onbedaarlijke schaterlach van Annelies bezegelt zijn ineenstorting. Hij lacht warempel tegen, ten minste bedoelt hij zulks met een triestige grijns, TEIRLINCK 1952, 1, 121);
- tegenroepen, als antwoord roepen, terugroepen («Malle jongen,» riep ze vrolijk tegen, «ge wordt een vleier, weet ge», LANGENS 1947, 29);
- tegenschoppen, terugschoppen;
- tegenschuifelen, terugfluiten (Halt! wat is dat scherp geschuifel achter ’t struikhout links? ... Balten schuifelt onmiddellijk tegen (ge moet daarvoor de twee kneukels van uw klein vinger tussen uw tanden steken en blazen uit alle macht), TEIRLINCK 1952, 1, 97);
- tegenstaan, van een deur e.d.: aanstaan (Er was geen licht, maar de deur stond tegen. Ik trad binnen, tastend mijn weg zoekend, VAN HEMELDONCK 1946, 127.

De deur staat tegen... een mager licht dringt door de reet naar buiten, WACHTERS 1946, 125);

- tegenstampen, terugschoppen, terugtrappen.