Dobbelsteen; - ook in kookboeken e.d. ter aand. van kleine vierkantjes: blokje, dobbelsteentje.
Bij gebruik van gerookt spek: snijd het in teerlingen en laat het van in het begin meekoken, Koken ± 1968, 21.
Snijd de ham in teerlingen, Vrouw en Wereld okt. 1977, p. 9.
Opm.: In de standaardt. volledig verdrongen door dobbelsteen, behalve in de zegsw.: de teerling is geworpen.
Afl./Sam.: teerlingen (Wdl.), (w.g.) dobbelen;
- teerlingbak (Wdl.), houten bak waarin men met dobbelstenen speelt, dobbelbak (Tusschen hen stond de zwijgende, wachtende teerlingbak. En de daemon van den teerlingbak fluisterde in zich zelf: «Nu is het uur gekomen!» BONI 1948, 265);
- teerlingspel (Wdl.), dobbelspel;
- teerlingworp (Wdl.), worp met één of meer dobbelstenen (Gelijk een die er zich met een teerlingworp overheen werkt, TEIRLINCK 1952, 1, 9).