1. In versch. uitdr., zegsw. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: hij is door de neus geboord, hij is dronken, hij heeft een snee in zijn neus enz.; dat is door de neus geboord, dat is afgesproken spel; - iem. (iets) op zijn neus geven, iem. iets inpeperen, op zijn brood geven, onder zijn neus wrijven, ook: iem. verslaan (inz. bij het spel) (gall., naar fr. donner sur le nez à qn.); - neffen(s), neven(s), tegen uw neus! mis! dat zal je niet lukken! - wie een neus heeft, kan rieken, wie de schoen past, trekke hem aan.
- (Veel) van zijn neus maken, (veel) drukte maken, praatjes maken, opscheppen, opsnijden; ook: zich eigenwijs gedragen.
Het is hier geen herberg hoor, zonder papieren komt ge niet binnen. - Maar wij zijn de vader en de moeder van den jongen. - Jongen? Welke jongen? Wilt ge misschien zeggen van zijne heiligheid den Zoon van God? - Ja. - Nu nog schooner! Weet ge wat, ik geloof dat ge alle twee naar Gheel moet in plaats van hier van uwen neus te komen maken. In alle geval, binnen komt ge niet zonder papieren, WALSCHAP 1935, 79.
Ze zei ... dat ze zo’n ouwe pee als ik was daar (bij het leger) niet meer voor aannamen, en dat ik maar een bitje van mijn neus had willen maken, CLAES 1960, 24.
Ik versta u niet, gij verdommese vreemde luis, riep de boswachter hem grommend toe, spreek dan toch tenminste dat uw eigen volk u verstaat, DE PILLECYN 1962, 234.
Ook o.a.: PEETERS 1931, 67. CLAES 1933, 105.
- Zijn neus aan het venster steken, op de voorgrond treden, zich manifesteren (gall., naar fr. mettre le nez à la fenêtre).
Kan ’t vrouwtje dan eens nooit de neus aan het venster steken? Toch wel, daar waar op de scène niet de werkelijke, maar de sprookjeswereld in de verf wordt gezet, komt de vrouw plotseling wat meer op de voorgrond treden, Vrouw en Wereld juni 1974, p. 20.
Pas in de 28ste minuut kon een zenuwachtig Anderlecht voor het eerst zijn neus aan het venster steken, Gazet v. Antw. 21/4/1977.
- Iem. (met) een neus zetten e.d., iem. bespotten (door de uitgespreide hand of handen met de duim tegen de neus te houden), iem. (in het openbaar) beschaamd maken, iem. voor schut zetten; in de standaarde wel: iem. een lange neus maken.
Ik (vond) dat vader en moeder me met alle recht en reden een flinken neus mochten zetten. Dat zou ik verdiend hebben, PEETERS 1931, 83.
Vooral om de raddraaiers, de lafaards, de nieuwlichters ... met een neus te zetten — al diegenen welke er op gesteld waren munt te slaan of voordeel er uit te trekken, met hun huis te laten afbreken - al die smeerlappen van herbergiers welke vreemde pretmakers in hun kot aangetrokken hadden, STREUVELS 1964, 183.
Toen Suzanne Lenglen ook Queen Mary een neus zene, Gazet v. Antw. 21/6/1977.
2. Bep. soort snoepgoed in de vorm van een neus. Misschien kunnen ouders bij het begin van dit schooljaar al vast het voornemen maken om de verjaardagstraktatie op school eens «anders» te zien dan de alleen-maar gebruikelijke chokolaatjes, caramel, of andere zoete neuzen! Gazet v. Antw. 1/9/1977.
Sam.: neusbrandertje, kort pijpje, neuswarmertje; neusmaker, druktemaker, opschepper (Moeten we ons van zulk een heerschap laten uitschijten? - Hadden we dien neuzemaker van eersten af in de Schelde gegooid, STREUVELS 1964, 62).